201002135/1/H2.
Datum uitspraak: 22 september 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 26 januari 2010 in zaak nr. 09/163 in het geding tussen:
de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: de Belastingdienst).
Bij besluit van 14 juli 2007 heeft de Belastingdienst de aan [appellant] voor de jaren 2006 en 2007 toegekende voorschotten huur- en zorgtoeslag herzien en per 1 juni 2006 op nihil gesteld.
Bij besluit van 8 december 2008, voor zover thans van belang, heeft de dienst het door hem daartegen gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 januari 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, doch bepaald dat de rechtsgevolgen ervan in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op 2 maart 2010, hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 september 2010, waar de Belastingdienst, vertegenwoordigd door mr. B.M.A. van Eck, werkzaam in haar dienst, is verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) heeft, indien aan een vreemdeling tijdens een rechtmatig verblijf, als bedoeld in artikel 8, onderdelen a tot en met e, en l, van de Vreemdelingenwet 2000, een tegemoetkoming is toegekend, de omstandigheid dat hij aansluitend aan dit verblijf rechtmatig verblijf houdt in de zin van artikel 8, onderdeel g of h, van die wet niet tot gevolg dat hij daardoor zijn aanspraak verliest op eenzelfde tegemoetkoming gedurende de periode van laatstgenoemd verblijf.
2.2. De Belastingdienst heeft aan het besluit van 14 juli 2007 ten grondslag gelegd dat [appellant] vanaf 1 juni 2006 geen aanspraak heeft op huur- en zorgtoeslag, omdat hij geen verblijfsstatus in Nederland had die daarop aanspraak geeft. De rechtbank heeft het besluit van 8 december 2008 vernietigd vanwege het ontbreken van een deugdelijke motivering omtrent de verblijfsstatus van [appellant]. Zij heeft de rechtsgevolgen ervan echter in stand gelaten, omdat hij nooit een verblijfsvergunning en derhalve nooit rechtmatig verblijf, als bedoeld in artikel 8, onderdelen a tot en met e, en l, van de Vreemdelingenwet 2000, heeft gehad en voorts geen tegemoetkoming, als bedoeld in artikel 9 van de Awir, of huursubsidie heeft ontvangen.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank aldus heeft miskend dat hij op 1 juli 1998 over een zekere rechtspositie in Nederland beschikte, omdat hij een arbeidsverleden heeft gehad, waarover hij uitkeringsgerechtigd is ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) en hij vanaf 1995 ieder jaar huursubsidie heeft ontvangen.
2.3.1. Nu [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hem op enig moment een verblijfsvergunning is verleend of hij anderszins rechtmatig verblijf hier te lande heeft gehad, als bedoeld in artikel 8, onderdelen a tot en met e, en l, van de Vreemdelingenwet 2000, faalt dat betoog. Dat hij, als gesteld, een krachtens de WAO en de WIA verleende uitkering heeft genoten, doet daaraan evenmin af als de gestelde omstandigheid dat hij huursubsidie heeft genoten.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd, voor zover aangevallen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Dallinga
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 september 2010