201001818/1/H2.
Datum uitspraak: 22 september 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 7 januari 2010 in zaak nr. 09/340 in het geding tussen:
het college van beroep voor de examens van de Rijksuniversiteit Groningen (hierna: het college).
Bij besluit van 19 november 2008 heeft de Examencommissie Universitair Onderwijs Centrum Groningen (hierna: de Examencommissie) de door [appellant] tegen de negatieve beoordeling van twee examenonderdelen van de educatieve master in het vak geschiedenis gemaakte bezwaren afgewezen.
Bij besluit van 9 maart 2009 heeft het college het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 januari 2010, verzonden op 8 januari 2010, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State bij faxbericht ingekomen op 18 februari 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 19 maart 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 september 2010, waar [appellant], bijgestaan door mr. I.P.M. Boelens, advocaat te Zeist, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.E.A. Donkersloot, werkzaam bij de Rijksuniversiteit Groningen, vergezeld van drs. J.H. Apotheker, voorzitter van de Examencommissie, zijn verschenen.
2.1. [appellant] volgde de educatieve masteropleiding in het vak geschiedenis aan de Rijksuniversiteit Groningen en heeft in het kader daarvan stage gelopen bij het Friesland College. Voor de examenonderdelen "probleemgericht onderwijs ontwerpen" en "reflectie op professionele ontwikkeling" heeft hij een negatieve beoordeling gekregen van twee docenten.
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank, door te overwegen dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat niet is gebleken dat de verhoudingen tussen [appellant] en de docenten hebben geleid tot bevooroordeling en partijdigheid van de docenten en de beoordelingen van beide examenonderdelen in stand kunnen blijven, heeft miskend dat uit de wijze waarop beide beoordelingen tot stand zijn gekomen, blijkt dat er sprake is geweest van vooringenomenheid en partijdigheid bij de ene docent voor het onderdeel "reflectie op professionele ontwikkeling" en bij de andere voor het onderdeel "probleemgericht onderwijs ontwerpen".
2.2.1. Het was aan [appellant] om zijn stelling dat de desbetreffende docenten vooringenomen en partijdig waren bij de beoordeling van de examenonderdelen tegenover de Examencommissie en daarna het college aannemelijk te maken. Hetgeen hij in hoger beroep daarover heeft aangevoerd, is een herhaling van hetgeen hij eerder in beroep naar voren heeft gebracht. Daarin heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat hij daarin niet is geslaagd.
Dat de verhouding tussen [appellant] en een van de docenten, als gesteld, op het laatst verstoord was, heeft het onvoldoende mogen achten om dat aan te nemen. De desbetreffende docent heeft zich volgens zijn eindbeoordeling van 4 augustus 2008 van het verslag van het examenonderdeel "reflectie op professionele ontwikkeling" weliswaar niet onpartijdig genoeg geacht om objectief een gesprek daarover te voeren, nadat hij op 1 augustus 2008 een e-mail van [appellant] had ontvangen, doch daaraan zijn andere beoordelingen in het kader van dit examenonderdeel voorafgegaan, waarvan [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat die niet objectief zijn geweest. Daarbij is van belang dat die docent in zijn eindbeoordeling mede de oordelen van docenten van het Friesland college heeft betrokken. Volgens die oordelen is het vermogen van [appellant] om te reflecteren op zijn eigen handelen onvoldoende. Daarnaast is van belang dat de betrokken docent, als beoordelaar van het examenonderdeel "werken op school", dit onderdeel wel voldoende heeft geoordeeld.
Het verslag van het examenonderdeel "probleemgericht onderwijs ontwerpen" is beoordeeld door twee docenten. Daarbij is meermalen contact geweest tussen deze docenten en [appellant], waarbij aan hem is meegedeeld, waar en waarom zijn verslagen verbetering behoefden.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Dallinga
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 september 2010