ECLI:NL:RVS:2010:BN7910

Raad van State

Datum uitspraak
15 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201008103/2/H3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake verplaatsing bushalte aan de 2e Hogeweg te Zeist

In deze zaak heeft de vereniging Vereniging van Eigenaars De Hooghe Veste, gevestigd te Zeist, een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening te treffen tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zeist. Dit besluit, genomen op 10 juni 2008, betrof de verplaatsing van een bushalte aan de 2e Hogeweg, nabij het appartementencomplex Hoogh Seyst, naar een locatie bij een bankkantoor aan dezelfde weg. De vereniging heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, dat op 19 mei 2010 door het college ongegrond werd verklaard. Hierop heeft De Hooghe Veste hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het verzoek op 2 september 2010 behandeld. De vereniging werd vertegenwoordigd door mr. R.G. Wakelkamp, terwijl het college werd vertegenwoordigd door D.C. van Vulpen en E.J. Geertsma. De voorzitter heeft overwogen dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. De voorzitter heeft vastgesteld dat de argumenten van De Hooghe Veste niet voldoende zijn om aan te nemen dat de eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter niet in stand zal blijven. De voorzitter heeft de belangenafweging van het college gerespecteerd, waarbij het college heeft aangegeven dat de verplaatsing van de bushalte noodzakelijk is om overlast voor de bewoners van het appartementencomplex Hoogh Seyst te verminderen.

Uiteindelijk heeft de voorzitter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat de door De Hooghe Veste gestelde overlast niet aannemelijk is gemaakt. De voorzitter heeft ook geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 15 september 2010.

Uitspraak

201008103/2/H3.
Datum uitspraak: 15 september 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
de vereniging Vereniging van Eigenaars De Hooghe Veste, gevestigd te Zeist,
verzoekster,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht van 18 augustus 2010 in zaak nrs. 10/2122 en 10/2123 in het geding tussen:
De Hooghe Veste
en
het college van burgemeester en wethouders van Zeist.
1. Procesverloop
Bij besluit van 10 juni 2008 heeft het college besloten om een bushalte, gelegen aan de 2e Hogeweg ter hoogte van appartementencomplex Hoogh Seyst, te verplaatsen naar de locatie ter hoogte van een bankkantoor, eveneens gelegen aan de 2e Hogeweg, zoals weergegeven op de bij dat besluit gevoegde tekening.
Bij besluit van 19 mei 2010 heeft het college het door De Hooghe Veste daartegen gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 augustus 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter het door De Hooghe Veste daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft De Hooghe Veste bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 augustus 2010, hoger beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 augustus 2010, heeft De Hooghe Veste de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 2 september 2010, waar De Hooghe Veste, vertegenwoordigd door mr. R.G. Wakelkamp, advocaat te Utrecht, en het college, vertegenwoordigd door D.C. van Vulpen en E.J. Geertsma, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. De Hooghe Veste heeft de voorzitter verzocht om bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat het besluit van 19 mei 2010 wordt geschorst.
2.3. Hetgeen De Hooghe Veste heeft aangevoerd, brengt niet mee dat op voorhand moet worden aangenomen dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zal blijven, althans dat uiteindelijk zal blijken dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot verplaatsing van de bushalte. Hierbij neemt de voorzitter in aanmerking dat, zoals de voorzieningenrechter met juistheid heeft overwogen, aan het college bij het nemen van een verkeersbesluit een ruime beoordelingsmarge toekomt. Het is aan het college om alle verschillende bij het nemen van een dergelijk besluit betrokken belangen tegen elkaar af te wegen. De rechter dient zich bij de beoordeling van zo'n besluit dan ook terughoudend op te stellen en te toetsen of het besluit niet strijdig is met wettelijke voorschriften, dan wel of er een zodanige onevenwichtigheid in de afweging van de betrokken belangen is dat het college niet in redelijkheid tot dat besluit is kunnen komen.
Het college heeft in het besluit van 19 mei 2010, onder verwijzing naar een "Observatie-/ en onderzoeksverslag bushalte 2e Hogeweg" van 16 april 2010, overwogen dat de bewoners van het appartementencomplex Hoogh Seyst hinder ondervinden van wachtende reizigers die zich in het portiek van dat appartementencomplex ophouden. Het plaatsen van een abri zal deze overlast niet wegnemen, aldus het college. Bij verplaatsing van de bushalte naar de beoogde locatie zal deze overlast zich volgens het college niet voordoen. Het appartementencomplex De Hooghe Veste is aan de overzijde van de weg gelegen op meer dan 14 meter afstand, aan de zijde van de bushalte bevindt zich een bankkantoor en achter de beoogde locatie van de abri bevinden zich een haag en de oprit van een woonhuis. Ter zitting bij de voorzitter heeft het college voorts verklaard dat het erkent dat ook de bewoners van het appartementencomplex De Hooghe Veste overlast kunnen ondervinden van de verplaatsing van de bushalte naar de beoogde locatie, maar dat de door de bewoners van appartementencomplex Hoogh Seyst ondervonden overlast de verplaatsing van de bushalte desalniettemin rechtvaardigt. Hierbij heeft het college, naar het ter zitting heeft verklaard, de feitelijke situatie in ogenschouw genomen.
Naar het oordeel van de voorzitter is voorshands niet aannemelijk dat de door De Hooghe Veste gestelde te ondervinden overlast van de verplaatsing van de bushalte zodanig is dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat het college niet in redelijkheid tot verplaatsing van de bushalte heeft kunnen besluiten. Aan het door De Hooghe Veste overgelegde "proces verbaal van constatering" van 26 juli 2010 van een gerechtsdeurwaarder ter motivering van de stelling dat de bewoners van appartementencomplex Hoogh Seyst geen overlast van de bushalte ondervinden, komt naar voorlopig oordeel van de voorzitter geen doorslaggevende betekenis toe, omdat het een momentopname betreft. Uit dit proces verbaal blijkt immers dat slechts één observatie van de situatie ter plaatse is gedaan gedurende een zeer korte tijd.
Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.J. den Broeder, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Den Broeder
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 september 2010
187-581.