ECLI:NL:RVS:2010:BN7907

Raad van State

Datum uitspraak
22 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201000888/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de permanente bewoning van een recreatiewoning in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant A] en [appellant B] tegen een uitspraak van de rechtbank Almelo, waarin hun beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente ongegrond werd verklaard. Het college had op 16 september 2008 een last onder dwangsom opgelegd, waarin werd gelast de permanente bewoning van hun recreatiewoning op het perceel [locatie 1] te [plaats] te staken. De rechtbank oordeelde dat het college voldoende feiten had aangedragen om te concluderen dat [appellant A] en [appellant B] de recreatiewoning in strijd met het bestemmingsplan gebruikten.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 30 augustus 2010 ter zitting behandeld. Tijdens deze zitting werd duidelijk dat het college in de periode van 29 augustus 2007 tot en met 3 december 2008 meerdere controlebezoeken had afgelegd aan de recreatiewoning, waarbij in negentien gevallen een bewoonde indruk werd waargenomen. [appellant A] en [appellant B] voerden aan dat zij de recreatiewoning slechts tijdelijk door derden lieten gebruiken, maar de Afdeling oordeelde dat dit gebruik niet voldoende was om de indruk van permanente bewoning te weerleggen.

De Afdeling concludeert dat het college voldoende feiten heeft vastgesteld om het vermoeden te rechtvaardigen dat [appellant A] en [appellant B] de recreatiewoning gebruikten als hoofdverblijf. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het beroep van [appellant A] en [appellant B] ongegrond was. Het hoger beroep wordt dan ook ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.

Uitspraak

201000888/1/H1.
Datum uitspraak: 22 september 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 20 januari 2010 in zaak nr. 09/7 in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B]
en
het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente.
1. Procesverloop
Bij besluit van 16 september 2008 heeft het college [appellant A] en [appellant B] onder oplegging van een last onder dwangsom gelast de permanente bewoning van de recreatiewoning op het perceel [locatie 1] te [plaats] te staken en gestaakt te houden.
Bij besluit van 9 december 2008 heeft het college het door [appellant A] en [appellant B] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 januari 2010, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank het door [appellant A] en [appellant B] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant A] en [appellant B] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 januari 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brieven van 10 februari 2010 en 17 februari 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 augustus 2010, waar [appellant A], bijgestaan door mr. F.J.M. Kobossen, advocaat te Apeldoorn, alsmede het college, vertegenwoordigd door mr. L.H. Hoogendoorn en mr. P. Braamhaar, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge het ter plaatse geleden bestemmingsplan "Buitengebied Diepenheim" rust op het perceel de bestemming "Terrein voor verblijfsrecreatie".
Ingevolge artikel 1, tweede lid, van de planvoorschriften, wordt onder zomerhuis verstaan een permanent ter plaatse aanwezig gebouw, geen woonkeet en geen caravan of ander bouwsel op wielen zijnde, bestemd om uitsluitend door (het huishouden van) een persoon of daarmede gelijk te stellen groep van personen dat/die zijn hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar, te worden bewoond.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, voor zover hier van belang, zijn de gronden met de bestemming "Terrein voor verblijfsrecreatie" bestemd voor het recreatief verblijf in zomerhuizen.
Ingevolge artikel 8, tweede lid, onder 1, is het verboden de onbebouwde grond en/of de daarop aanwezige bebouwing te gebruiken op een wijze of tot een doel in strijd met het in de bestemming bepaalde.
Ingevolge het tweede lid, onder 2, voor zover hier van belang, wordt onder verboden gebruik in ieder geval verstaan een gebruik van zomerhuizen ten behoeve van permanente bewoning.
2.2. Niet in geschil is dat de recreatiewoning ten tijde van belang in eigendom toebehoorde aan [appellant A] en [appellant B]. Voorts is niet in geschil dat [appellant A] en [appellant B] ten tijde van het primaire besluit en het besluit op bezwaar in de GBA stonden ingeschreven op het adres [locatie 2] te [plaats].
2.3. [appellant A] en [appellant B] hebben eerst in hoger beroep betoogd dat de controleurs van MB-ALL B.V. die in opdracht van het college de controles bij de recreatiewoning hebben uitgevoerd, daartoe niet bevoegd waren. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de aangevallen uitspraak, er geen reden is waarom deze grond niet reeds bij de rechtbank kon worden aangevoerd en [appellant A] en [appellant B] dit uit een oogpunt van een zorgvuldig en doelmatig gebruik van rechtsmiddelen en omwille van de zekerheid van de andere partijen omtrent hetgeen in geschil is, hadden behoren te doen, dient deze grond buiten beschouwing te blijven.
Voor zover [appellant A] en [appellant B] met deze grond beogen te betogen dat deze controleurs niet objectief te werk zijn gegaan, treft deze grond geen doel, nu de rechtbank in de overwegingen van de aangevallen uitspraak is ingegaan op hetgeen hierover in beroep door [appellant A] en [appellant B] is aangevoerd. [appellant A] en [appellant B] hebben in het hoger beroepschrift geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van dit betoog in de aangevallen uitspraak onjuist, dan wel onvolledig zou zijn. Gelet hierop ziet de Afdeling in zoverre geen aanleiding voor vernietiging van de aangevallen uitspraak.
2.4. [appellant A] en [appellant B] betogen verder dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college voldoende feiten heeft aangedragen om het vermoeden te onderbouwen dat zij de recreatiewoning, in strijd met het bestemmingsplan, gebruiken ten behoeve van permanente bewoning. Zij voeren daartoe aan dat de in opdracht van het college uitgevoerde controles bij de recreatiewoning die conclusie niet rechtvaardigen en dat bovendien slechts de controles tot en met 18 september 2008 van belang zijn. Voorts voeren zij aan dat zij reeds voor het besluit van 16 september 2008 hun inschrijving op het adres [locatie 1] te [plaats] in de Gemeentelijke Basisadministratie (hierna: GBA) hadden beëindigd en de permanente bewoning van de recreatiewoning hadden gestaakt. Ook hebben zij de hypotheekrenteaftrek ten behoeve van de recreatiewoning met ingang van het jaar 2008 beëindigd, aldus [appellant A] en [appellant B]
2.4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 6 oktober 2004 in zaak
200401923/1) ligt het op de weg van het college om de voor het vermoeden, dat sprake is van overtreding van de planvoorschriften, vereiste feiten vast te stellen. Het is vervolgens aan [appellant A] en [appellant B] om dit vermoeden, indien daartoe aanleiding bestaat, te ontkrachten. Bij het ontbreken daarvan dient de rechter in beginsel van de juistheid van het vermoeden uit te gaan.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 15 maart 2006 in zaak nr.
200505705/1is het, als betrokkene blijkens de GBA op een ander adres dan de recreatiewoning is ingeschreven, aan het bestuur om aannemelijk te maken dat hij desalniettemin in de recreatiewoning hoofdverblijf heeft.
2.4.2. Uit de stukken blijkt dat het college in de periode 29 augustus 2007 tot en met 3 december 2008 bij de recreatiewoning 26 controlebezoeken heeft afgelegd op steeds wisselende werkdagen, op wisselende tijdstippen. In negentien van deze gevallen maakte de recreatiewoning een bewoonde indruk. Tijdens deze controles is voorts acht maal een camper van het merk Benimar Perseo met het kenteken […] bij de recreatiewoning waargenomen, twaalf maal een Opel Zafira met het kenteken […] en zeven maal een VW Multivan met het kenteken […]. Niet wordt betwist dat deze voertuigen toebehoren aan [appellant A] onderscheidenlijk aan zijn bedrijf. Desgevraagd hebben [appellant A] en [appellant B] ter zitting verklaard dat de recreatiewoning vanaf januari 2008 in totaal ongeveer drie weken door derden - familie, vrienden of kennissen, of via verhuur - is gebruikt. Overwogen wordt dat dit gebruik door derden een onvoldoende verklaring vormt voor de indruk van bewoning van de recreatiewoning gedurende een lange periode die uit de controles naar voren komt, alsmede voor de aanwezigheid van bedoelde voertuigen.
Verder blijkt uit de stukken dat het college in de periode 22 mei 2009 tot en met 21 juli 2009 viermaal een controlebezoek heeft gebracht aan de woning aan de [locatie 2] te [plaats], waar [appellant A] en [appellant B], naar zij stellen, inwonen bij het uit vier personen bestaande gezin van hun dochter. Bij deze controles zijn [appellant A] en [appellant B] niet aangetroffen. Tijdens twee van deze controles werd de controleur te woord gestaan door de schoonzoon van [appellant A] en [appellant B], die hem niet binnenliet, en niet bereid was de controleur informatie te verschaffen over de woonsituatie van [appellant A] en [appellant B]. Ter zitting hebben [appellant A] en [appellant B] onvoldoende verklaring gegeven voor de bevindingen van de controleur tijdens deze vier controlebezoeken.
Voorts wordt overwogen dat, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 12 augustus 2009 in zaak nr.
200807369/1), het feit dat betrokkenen staan ingeschreven op een ander adres dan dat van de recreatiewoning, en op het adres waar zijn staan ingeschreven niet over zelfstandige woonruimte beschikken - de woning aan de [locatie 2] te [plaats] beschikt over drie slaapkamers en een zolderruimte, keuken en sanitair worden beweerdelijk gezamenlijk gebruikt - een aanwijzing is dat zij hun recreatiewoning gebruiken als hoofdverblijf.
Hieraan doet niet af dat [appellant A] en [appellant B] hun inschrijving op het adres [locatie 1] te [plaats] in de GBA in januari 2008 hebben beëindigd, nadat zij van het college in november 2007 een schrijven hadden ontvangen, waarin hun werd medegedeeld dat zij de recreatiewoning in strijd met het bestemmingsplan permanent bewoonden.
Voorts hebben [appellant A] en [appellant B] hetgeen de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft overwogen ten aanzien van de hypotheekrenteaftrek voor de recreatiewoning, in hoger beroep niet gemotiveerd bestreden.
2.5. Gelet op het hetgeen hierboven is overwogen, wordt geconcludeerd dat het college voldoende feiten heeft vastgesteld om het vermoeden te rechtvaardigen dat [appellant A] en [appellant B] de recreatiewoning aan de [locatie 1] te [plaats] gebruiken ten behoeve van permanente bewoning. Voorts wordt geconcludeerd dat [appellant A] en [appellant B] er niet in zijn geslaagd dit vermoeden te ontkrachten. De rechtbank is derhalve terecht van dit vermoeden uitgegaan.
2.6. Ook in hetgeen [appellant A] en [appellant B] overigens naar voren hebben gebracht, kan geen grond worden gevonden voor het oordeel dat de rechtbank het beroep tegen het besluit van 9 december 2008 ten onrechte op de in de uitspraak aangegeven gronden ongegrond heeft verklaard.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. C.W. Mouton en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Van Dorst
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 september 2010
357-619.