ECLI:NL:RVS:2010:BN7304

Raad van State

Datum uitspraak
13 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201003588/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • P.A. Offers
  • R. van der Spoel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van vreemdelingen tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel na erkenning door UNHCR

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van vreemdelingen die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd hebben aangevraagd, maar wiens aanvragen door de staatssecretaris van Justitie zijn afgewezen. De vreemdelingen, die door de UNHCR als vluchteling zijn erkend, hebben in de bestuurlijke fase documenten moeten overleggen ter onderbouwing van hun asielrelaas. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de staatssecretaris onzorgvuldig had gehandeld door zonder de informatie van de UNHCR te beslissen. De Raad van State oordeelt echter dat de vreemdelingen voldoende tijd hebben gehad om hun aanvragen te onderbouwen en dat de staatssecretaris niet verplicht was om de besluitvorming op te schorten in afwachting van de UNHCR-informatie. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaart de beroepen van de vreemdelingen ongegrond. De beslissing is genomen op 13 september 2010, waarbij de Raad van State de verantwoordelijkheid van de vreemdelingen benadrukt om relevante gegevens aan te leveren voor hun aanvragen.

Uitspraak

201003588/1/V2.
Datum uitspraak: 13 september 2010
Raad van State
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de minister van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Rotterdam, van 11 maart 2010 in zaken nrs. 09/28315, 09/28318 en 09/28319 in de gedingen tussen:
[de vreemdeling sun 1] (hierna: de vreemdeling sub 1), [de vreemdelingen] (hierna: tezamen: de vreemdelingen)
en
de minister.
1. Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 15 juli 2009 heeft de staatssecretaris van Justitie aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen. Deze besluiten zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 11 maart 2010, verzonden op 16 maart 2010, heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen gegrond verklaard, die besluiten vernietigd en bepaald dat de minister nieuwe besluiten op de aanvragen neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de minister bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 13 april 2010, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdelingen hebben een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Op het hoger beroep zijn de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: het Vb 2000) en het Voorschrift Vreemdelingen 2000 van toepassing, zoals die luidden tot 1 juli 2010.
2.2. In grief 1 betoogt de minister dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij gehouden was de vreemdelingen een redelijke termijn te gunnen de door hen bij de United Nations High Commissioner for Refugees (hierna: de UNHCR) opgevraagde informatie over te leggen en dat de besluiten van 15 juli 2009 reeds voor vernietiging in aanmerking komen, omdat zij zijn genomen zonder dat die informatie daarbij is betrokken. Daartoe betoogt de minister, samengevat weergegeven, dat hij niet gehouden was om in afwachting van de informatie van de UNHCR de besluitvorming op te schorten, nu de vreemdelingen, gelet op het tijdsverloop tussen hun aanvragen en de besluitvorming daarop, voldoende tijd hebben gehad om hun asielrelaas met een verklaring van de UNHCR te staven.
2.2.1. De rechtbank heeft overwogen dat de vreemdelingen zowel in het eerste als in het nader gehoor hebben verklaard dat zij voorafgaand aan hun vertrek naar Nederland ongeveer 24 jaar in vluchtelingenkampen van de UNHCR in Papoea-Nieuw-Guinea hebben verbleven en dat zij bij de UNHCR als vluchteling zijn geregistreerd, maar dat hun nooit een status of verblijfsvergunning in Papoea-Nieuw-Guinea is verleend. In de onderscheiden zienswijzen van 7 juli 2009 hebben de vreemdelingen te kennen gegeven contact te hebben opgenomen met de UNHCR teneinde een verklaring te verkrijgen omtrent hun status in Papoea-Nieuw-Guinea. De rechtbank heeft het, gelet op de aard van de door de vreemdelingen bij de UNHCR opgevraagde informatie en de omstandigheid dat voor door de UNHCR erkende vluchtelingen volgens paragraaf C2/2.13 van de Vreemdelingencirculaire 2000 bijzonder beleid wordt gevoerd, onzorgvuldig geacht dat de staatssecretaris op de aanvragen van de vreemdelingen heeft beslist, zonder die informatie af te wachten.
2.2.2. Door aldus te overwegen, heeft de rechtbank niet onderkend dat het - gelet op het bepaalde in artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000, gelezen in samenhang met artikel 3.114, eerste lid, van het Vb 2000 - aan de vreemdelingen is om uit eigen beweging alle voor de beoordeling van hun aanvragen mogelijk relevante gegevens, waaronder begrepen relevante documenten, te verstrekken, op basis waarvan beoordeeld kan worden of een rechtsgrond voor verlening bestaat. Nu de vreemdelingen - naar eigen zeggen - voorafgaand aan hun vertrek naar Nederland door de UNHCR als vluchteling zijn erkend, hadden zij reeds in de bestuurlijke fase documenten ten bewijze van hun erkenning als vluchteling kunnen en derhalve moeten overleggen. Dat bijzonder beleid wordt gevoerd voor vreemdelingen die door de UNHCR als vluchteling zijn erkend, kan voorts niet afdoen aan de eigen verantwoordelijkheid van de vreemdelingen voor de onderbouwing van hun asielrelaas. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, bestaat geen grond voor het oordeel dat de staatssecretaris, door zonder de informatie van de UNHCR af te wachten tot besluitvorming over te gaan, onzorgvuldig heeft gehandeld.
Grief 1 slaagt.
2.3. In grief 3 betoogt de minister dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat, nu de vreemdeling sub 1 met het oog op een mogelijke contra expertise heeft verzocht om toezending van de rapportage van de Koninklijke Marechaussee (hierna: de KMar) van 14 oktober 2008, doch aan dat verzoek niet is voldaan, het op hem betrekking hebbende besluit in zoverre een kenbare motivering ontbeert.
2.3.1. Blijkens voormelde rapportage heeft de vreemdeling sub 1 een echt paspoort uit Papoea-Nieuw-Guinea overgelegd. Zoals de minister ter toelichting op de grief aanvoert, heeft de vreemdeling sub 1 ter zitting bij de rechtbank te kennen gegeven geen contra expertise te willen laten uitvoeren, omdat waarschijnlijk geen vervalsing van het paspoort aangetoond zal worden. De rechtbank heeft niet onderkend dat hiermee het belang aan de vraag of het besluit ter zake een kenbare motivering ontbeert, is komen te ontvallen. Gelet hierop en nu de bevindingen van de KMar ten aanzien van de echtheid van het paspoort voorts niet relevant zijn voor de beantwoording van de door de vreemdeling sub 1 opgeworpen vraag of het paspoort op rechtmatige wijze is verkregen, is de rechtbank ten onrechte tot het in de grief bestreden oordeel gekomen.
Grief 3 slaagt.
2.4. Nu, gelet op het overwogene onder 2.2.2 en 2.3.1, geen grond bestaat voor vernietiging van de besluiten van 15 juli 2009, behoeft grief 2, waarin de minister opkomt tegen het oordeel van de rechtbank dat geen aanleiding bestaat om de rechtsgevolgen van die besluiten in stand te laten, geen bespreking meer.
2.5. Grief 4 ontbeert zelfstandige betekenis en behoeft derhalve evenmin bespreking.
2.6. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling de beroepen van de vreemdelingen tegen de besluiten van 15 juli 2009 alsnog ongegrond verklaren.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Rotterdam, van 11 maart 2010 in zaken nrs. 09/28315, 09/28318 en 09/28319;
III. verklaart de door de vreemdelingen bij de rechtbank in die zaken ingestelde beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. R. van der Spoel, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.W.M.J. Bossmann, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. Bossmann
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 september 2010
314-549.
Verzonden: 13 september 2010
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser