200708704/1/V2.
Datum uitspraak: 9 september 2010
Raad van State
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 4 december 2007 in zaak nr. 07/34542 in het geding tussen:
de staatssecretaris van Justitie (thans de minister van Justitie).
Bij besluit van 5 september 2007 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 4 december 2007, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 13 december 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens heeft de Afdeling partijen medegedeeld dat de behandeling van de onderhavige zaak wordt aangehouden in afwachting van de antwoorden van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (hierna: het Hof) op de door de Afdeling (bij verwijzingsuitspraak van 12 oktober 2007 in zaak nr. 200702174/1; www.raadvanstate.nl) gestelde prejudiciële vragen over de betekenis van artikel 15, aanhef en onder c, van de richtlijn 2004/83/EG van de Raad van de Europese Unie van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchtelingen of als personen die anderszins internationale bescherming behoeven, en de inhoud van de verleende bescherming (hierna: de richtlijn).
Bij arrest van 17 februari 2009 in zaak C-465/07 (www.curia.europa.eu), heeft het Hof voormelde vragen beantwoord.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2.1. Op het hoger beroep zijn de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: het Vb 2000) en het Voorschrift Vreemdelingen 2000 van toepassing, zoals die luidden tot 1 juli 2010.
2.2. Ingevolge artikel 30, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 afgewezen, indien de vreemdeling op grond van een verdragsverplichting tussen Nederland en een ander land zal worden overgedragen aan dat land van eerder verblijf, terwijl dat land partij is bij het Vluchtelingenverdrag, het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) en het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing (hierna: het Anti-Folterverdrag), dan wel zich anderszins heeft verplicht artikel 33 van het Vluchtelingenverdrag, artikel 3 van het EVRM en artikel 3 van het Anti-Folterverdrag na te leven.
2.3. De vreemdeling betoogt in de tweede grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd terecht op grond van artikel 30, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000 is afgewezen. Volgens de vreemdeling is verzuimd om ter implementatie van de richtlijn deze afwijzingsgrond in dit artikel aan te passen. Omdat Zwitserland niet gebonden is aan de richtlijn en hem in Zwitserland de bescherming wordt onthouden die artikel 15, aanhef en onder c, gelezen in samenhang met artikel 2, eerste lid, aanhef en onder e, van de richtlijn, beoogt te bieden, had de rechtbank het besluit dienen te vernietigen wegens strijd met de richtlijn, aldus de vreemdeling.
2.4. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 25 mei 2009 in zaak nr. 200702174/2/V2; www.raadvanstate.nl, kan uit rechtsoverweging 43 van voormeld arrest van het Hof van 17 februari 2009, gelezen in samenhang met de rechtsoverwegingen 35 tot en met 40 van dat arrest, worden afgeleid dat artikel 15, aanhef en onder c, gelezen in samenhang met artikel 2, eerste lid, aanhef en onder e, van de richtlijn, bescherming beoogt te bieden in de uitzonderlijke situatie dat de mate van willekeurig geweld in het aan de gang zijnde gewapend conflict dermate hoog is dat zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat een burger die terugkeert naar het betrokken land of, in voorkomend geval, naar het betrokken gebied, louter door zijn aanwezigheid aldaar een reëel risico loopt op de in artikel 15, aanhef en onder c, van de richtlijn bedoelde ernstige schade. Artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 voorziet in de aldus vereiste bescherming, aangezien deze bepaling de grondslag biedt voor vergunningverlening in situaties die door artikel 3 van het EVRM worden bestreken en laatstgenoemde bepaling - gezien de daaraan door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens gegeven uitleg in het arrest van 17 juli 2008, nr. 25904/07, NA. tegen het Verenigd Koninkrijk; JV 2008/329 - ook ziet op de uitzonderlijke situatie, beschreven in artikel 15, aanhef en onder c, van de richtlijn.
2.5. Niet in geschil is dat Zwitserland partij is bij de in artikel 30, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000 genoemde verdragen, waaronder het EVRM. Aangezien, zoals is overwogen in de hiervoor in 2.4 vermelde uitspraak, artikel 3 van het EVRM ook ziet op de uitzonderlijke situatie waarin artikel 15, aanhef en onder c, gelezen in samenhang met artikel 2, eerste lid, aanhef en onder e, van de richtlijn, bescherming beoogt te bieden, is er geen grond voor de conclusie dat de overdracht van de vreemdeling aan Zwitserland in strijd is met de uit de richtlijn voortvloeiende verplichting tot het bieden van subsidiaire bescherming omdat Zwitserland niet gehouden zou zijn deze bescherming te bieden. Reeds hierom heeft de rechtbank terecht overwogen dat de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd terecht is afgewezen op grond van artikel 30, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000.
De tweede grief faalt.
2.6. Hetgeen als eerste grief is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.
2.7. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.W.M.J. Bossmann, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. Bossmann
ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 september 2010
314.
Verzonden: 9 september 2010
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,