ECLI:NL:RVS:2010:BN7020

Raad van State

Datum uitspraak
15 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201001259/1/H3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • T.M.A. Claessens
  • C.W. Mouton
  • B.P. Vermeulen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag ontheffing voor vissen in de Kom van de Oosterschelde

In deze zaak heeft de Raad van State op 15 september 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Middelburg. De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit had op 23 juni 2008 de aanvraag van [wederpartij] voor een ontheffing of vrijstelling voor het vissen van zwaardschedes in de Kom van de Oosterschelde afgewezen. De rechtbank had op 24 december 2009 het beroep van [wederpartij] gegrond verklaard en het besluit van de minister vernietigd, waarna de minister in hoger beroep ging. De Raad van State oordeelde dat de aanvraag van [wederpartij] niet als een herhaalde aanvraag kon worden aangemerkt, omdat deze op een andere grondslag was gebaseerd dan de eerdere aanvraag. De minister betoogde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren. De Raad van State concludeerde dat de wijziging van de regelgeving geen relevante wijziging van het recht met zich meebracht en dat er geen aanleiding was voor rechterlijke toetsing van het besluit van 28 januari 2009. Het hoger beroep van de minister werd gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van [wederpartij] werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

201001259/1/H3.
Datum uitspraak: 15 september 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 24 december 2009 in zaak nr. 09/164 in het geding tussen:
[wederpartijen] (hierna tezamen en in enkelvoud: [wederpartij]), beiden wonend te [woonplaats]
en
de minister.
1. Procesverloop
Bij besluit van 23 juni 2008 heeft de minister de aanvraag van [wederpartij] voor een ontheffing of vrijstelling voor het vissen van zwaardschedes in de Kom van de Oosterschelde afgewezen.
Bij besluit van 28 januari 2009 heeft de minister het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 december 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 28 januari 2009 vernietigd en de minister opgedragen een nieuw besluit met inachtneming van deze uitspraak te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de minister bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 februari 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 18 februari 2010.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 augustus 2010, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. G.W.P.A. van Schijndel en J.M.M. Kouwenhove, beiden werkzaam bij het ministerie, en [wederpartij], bijgestaan door W.A.M. de Haan, werkzaam bij ecologisch adviesbureau De Brabantse Wal, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
Ingevolge het tweede lid kan het bestuursorgaan wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
2.2. Bij brief van 27 juni 2006 heeft [wederpartij] een aanvraag voor een vergunning op grond van de Visserijwet 1963 voor het vangen van zwaardschedes in de Kom van de Oosterschelde ingediend (hierna: de eerste aanvraag). Bij besluit van 18 december 2006 is deze eerste aanvraag afgewezen. Het tegen dat besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 14 augustus 2007 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft op 17 december 2007 het beroep tegen dit laatstgenoemde besluit niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht niet binnen de in artikel 8:41, tweede lid, van de Awb gestelde termijn was betaald en niet was gebleken dat kon worden geoordeeld dat [wederpartij] niet in verzuim was geweest. Bij brief van 14 mei 2008 heeft [wederpartij] een aanvraag ingediend voor een ontheffing of vrijstelling als bedoeld in artikel 12 van de Beschikking visserij visserijzone, zeegebied en kustwateren (hierna: de Beschikking) van het verbod om zonder vergunning op grond van deze Beschikking op zwaardschedes in de Kom van de Oosterschelde te vissen.
2.3. De rechtbank heeft, voor zover thans van belang, geoordeeld dat de aanvraag van 14 mei 2008 niet als een herhaalde aanvraag als bedoeld in artikel 4:6, eerste lid, van de Awb kan worden aangemerkt, omdat deze aanvraag op een andere grondslag is gebaseerd dan de eerste aanvraag. In de eerste aanvraag is op grond van de Visserijwet om een vergunning voor het vangen van zwaardschedes in de Kom van de Oosterschelde verzocht. Bij brief van 14 mei 2008 heeft [wederpartij] echter een aanvraag ingediend voor een ontheffing of vrijstelling, als bedoeld in artikel 12 van de Beschikking.
2.4. De minister betoogt, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 28 juli 2004 in zaak nr.
200400550/1, dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de aanvraag van 14 mei 2008 niet als een herhaalde aanvraag als bedoeld in artikel 4:6, eerste lid, van de Awb kan worden aangemerkt. Hiertoe voert hij aan dat [wederpartij] in zijn bezwaarschrift van 26 januari 2007 tegen de afwijzing van de eerste aanvraag reeds om een ontheffing of vrijstelling als bedoeld in artikel 12 van de Beschikking had verzocht. In de aanvraag van 14 mei 2008 had [wederpartij] vermeld dat hij, gelet op de uitspraak van de rechtbank van 17 december 2007 genoodzaakt was een nieuwe aanvraag in te dienen. Gelet op het voorgaande dient de aanvraag van 14 mei 2008 als een herhaalde aanvraag als bedoeld in artikel 4:6, eerste lid, van de Awb te worden aangemerkt, aldus de minister.
2.4.1. In het bezwaarschrift van 26 januari 2007 heeft [wederpartij] aangevoerd dat, indien de minister zijn besluit van 18 december 2006 handhaaft en aan hem geen vergunning wordt verleend voor het vissen op zwaarschedes in de Kom van de Oosterschelde, hij in aanmerking wil komen voor een ontheffing of vrijstelling als bedoeld in artikel 12 van de Beschikking. In het besluit van 14 augustus 2007 heeft de minister gemotiveerd uiteengezet dat een ontheffing of vrijstelling als bedoeld in artikel 12 van de Beschikking niet kan worden verleend. Het bij de rechtbank ingestelde beroep richtte zich slechts tegen deze weigering. Gelet op het voorgaande dient de aanvraag van 14 mei 2008 waarin [wederpartij] wederom om een ontheffing of vrijstelling als bedoeld in artikel 12 van de Beschikking heeft verzocht, als een herhaalde aanvraag als bedoeld in artikel 4:6, eerste lid, van de Awb te worden aangemerkt.
2.4.2. Zoals eerder is overwogen in onder meer de uitspraak van de Afdeling van 6 maart 2008 in zaak nr.
200706839/1kan, indien na een eerder afwijzend besluit een besluit van gelijke strekking wordt genomen, door het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst, als ware het een eerste afwijzing. Slechts indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst.
2.4.3. Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet voor dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden die niet voor het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan is niettemin geen sprake van feiten of omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen. Van nieuw gebleken feiten of omstandigheden in deze zin is niet gebleken.
2.4.4. Op 1 januari 2009 is de Beschikking vervangen door de Uitvoeringregeling visserij (hierna: de Uitvoeringsregeling). Nu de Uitvoeringsregeling louter een consolidatie vormt van reeds bestaande regelgeving, hetgeen de minister ter zitting onweersproken heeft bevestigd, en artikel 33 van de Uitvoeringsregeling een geactualiseerde samenvoeging van de artikelen 12, 13 en 13a van de Beschikking bevat, zonder dat de materiële inhoud daarvan is gewijzigd, kan deze wijziging van het recht niet als een relevante wijziging worden aangemerkt.
De Beleidsbrief Visserij van 28 september 2007 (hierna: de Beleidsbrief), waar [wederpartij] bij zijn aanvraag van 14 mei 2008 naar heeft verwezen, kan evenmin als een relevante wijziging van het recht worden aangemerkt, nu deze Beleidsbrief geen wijzigingen bevat die relevant zijn voor de beoordeling van de aanvraag van [wederpartij].
Nu zich gelet op het voorgaande geen relevante wijziging van het recht voordoet, was er geen plaats voor rechterlijke toetsing van het besluit van 28 januari 2009. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van de minister van 28 januari 2009 alsnog ongegrond verklaren.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 24 december 2009 in zaak nr. 09/164;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, voorzitter, en mr. C.W. Mouton en mr. B.P. Vermeulen, leden, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van staat.
w.g. Claessens w.g. Van Hardeveld
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 september 2010
312-591.