200908986/1/H1.
Datum uitspraak: 15 september 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellant sub 1] en anderen, allen wonend te [woonplaats],
2. het college van burgemeester en wethouders van Heusden,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 5 november 2009 in zaak nrs. 09/2311 en 09/2312 in het geding tussen:
[wederpartij], gevestigd te [plaats]
Bij besluit van 22 juli 2008 heeft het college [wederpartij] onder oplegging van een dwangsom gelast om haar bedrijfsactiviteiten op het perceel [locatie 1] te [plaats] (hierna: het perceel), zijnde het gebruik van de bebouwing en de onbebouwde grond in strijd met de daarop rustende bestemming, te staken en gestaakt te houden.
Bij besluit van 16 juni 2009 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 november 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep, voor zover dat is gericht tegen het besluit strekkende tot de beëindiging van het gebruik van bebouwing op het perceel, ongegrond verklaard, het beroep, voor zover dat is gericht tegen het besluit strekkende tot de beëindiging van het gebruik van de onbebouwde grond, gegrond verklaard, het besluit van 16 juni 2009 in zoverre vernietigd en het college opgedragen in zoverre een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 november 2009, en het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 december 2009, hoger beroep ingesteld. [appellant sub 1] en anderen hebben hun hoger beroep aangevuld bij brief van 21 december 2009. Het college heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 19 januari 2010.
[appellant sub 1] en anderen en [wederpartij] hebben een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting gevoegd met het hoger beroep in zaak nr. 200908830/1/H1 behandeld op 23 augustus 2010, waar [appellant sub 1] en anderen, waarvan [appellant sub 1] en [appellant sub 1 A] in persoon, bijgestaan door mr. J. Schoneveld, het college, vertegenwoordigd door mr. M.T.G. Küper, werkzaam bij de gemeente, en [wederpartij], vertegenwoordigd door drs. H.E. Winkelman, zijn verschenen.
Na de zitting zijn de zaken gesplitst.
2.1. Ter zitting heeft mr. J. Schoneveld, voornoemd, het hoger beroep, voor zover ingesteld namens [appellant sub 1 B] en [appellant sub 1 C], wonend aan de [locaties 1 en 2] te [plaats], ingetrokken.
2.2. Op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "Bedrijfsdoeleinden". Het op het perceel gelegen bestemmingsvlak heeft het nummer 564.
Artikel 4 van het bestemmingsplan geeft algemene voorschriften omtrent het gebruik van de grond anders dan voor bouwen en het gebruik van de bebouwing. Ingevolge het eerste lid is het verboden de in het plan begrepen gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in het plan gegeven bestemming(en).
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder e, wordt onder verboden gebruik van de grond als bedoeld in het eerste lid in ieder geval begrepen het gebruik van de grond als opslag-, stort-, lozing- of bergplaats van bruikbare en/of onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen of producten, behoudens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
Ingevolge artikel 25 zijn de gronden op de plankaart aangewezen voor "Bedrijfsdoeleinden" bestemd voor bedrijven van overwegend lokale aard op het gebied van nijverheid, dienstverlening en/of handel, een en ander met uitzondering van een A-inrichting.
Lid A geeft voorschriften omtrent het gebruik van de grond voor bebouwing. Ingevolge de aanhef mogen op de tot "Bedrijfsdoeleinden" bestemde gronden bouwwerken worden gebouwd ten behoeve van de hierna in kolom I genoemde bedrijven in de daarvoor in kolom II aangegeven bestemmingsvlakken.
I. Soort bedrijf: II. Bestemmingsvlak:
Ingevolge het eerste lid mogen gebouwen, voor zover op de plankaart binnen het bestemmingsvlak een bouwvlak is aangegeven, enkel binnen dat bouwvlak worden gebouwd.
Ingevolge het tweede lid, onder b, mag het bestemmingsvlak met inventarisatienummer 564 maximaal 15% worden bebouwd.
Lid B geeft voorschriften omtrent het gebruik van de grond anders dan voor bebouwing. Ingevolge dit lid, onder II, moet van het verboden gebruik van de grond als bedoeld in artikel 4 worden uitgezonderd het gebruik van de grond als opslagterrein, voor zover het opslaan noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond en mits dit plaatsvindt op een afstand van minimaal 10 m uit de grens van het betreffende bestemmingsvlak met de bestemming "Verkeersdoeleinden".
Lid D geeft voorschriften omtrent het gebruik van de bebouwing. Ingevolge dit lid, onder I, wordt onder verboden gebruik van de bouwwerken als bedoeld in artikel 4 in ieder geval begrepen het gebruik van de bouwwerken, voor zover thans van belang, voor de uitoefening van enige vorm van handel en/of bedrijf, met uitzondering van de in lid A genoemde bedrijven, respectievelijk in het daarvoor aangegeven bestemmingsvlak en voor wat betreft het bestemmingsvlak met inventarisatienummer (…).
2.3. [appellant sub 1] en anderen en het college betogen dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat het college niet bevoegd is om handhavend op te treden tegen het door [wederpartij] gemaakte gebruik van de onbebouwde gronden van het perceel. Daartoe voeren zij aan dat de voorzieningenrechter ten onrechte geen acht heeft geslagen op de systematiek van het bestemmingsplan en de bedoeling van de planwetgever dat de nadere aanduiding "Wegenbouwbedrijf" heeft te gelden voor zowel de bebouwde als onbebouwde gronden van het perceel.
2.3.1. Anders dan [appellant sub 1] en anderen en het college betogen, bestaat geen grond voor het oordeel dat de onbebouwde gronden van het perceel ook slechts mogen worden gebruikt ten behoeve van een wegenbouwbedrijf. Zoals de voorzieningenrechter met juistheid heeft overwogen, volgt uit de tekst van artikel 25 van de planvoorschriften dat ten aanzien van het gebruik van de onbebouwde gronden van het perceel uitsluitend lid B van dit artikel, gelezen in verbinding met artikel 4, eerste en tweede lid, van de planvoorschriften van toepassing is. Enkel voor de bebouwing op het perceel geldt ingevolge artikel 25, lid D, van de planvoorschriften dat deze dient te worden gebruikt ten behoeve van een wegenbouwbedrijf. Nu de planvoorschriften op zichzelf duidelijkheid bieden omtrent de vraag of de onbebouwde gronden van het perceel ook slechts mogen worden gebruikt ten behoeve van een wegenbouwbedrijf, kan aan het betoog van [appellant sub 1] en anderen en het college dat de planwetgever voor ogen heeft gehad dat deze gronden slechts zijn bedoeld voor opslag van materialen ten behoeve van een wegenbouwbedrijf, wat daar ook van zij, niet de door hen beoogde betekenis worden toegekend. Dit betekent dat de voorzieningenrechter met juistheid heeft overwogen dat het college niet bevoegd was handhavend op te treden tegen het door [wederpartij] gemaakte gebruik van de onbebouwde grond van het perceel. De voorzieningenrechter heeft het besluit van 16 juni 2009 dan ook in zoverre terecht vernietigd.
2.4. De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. bepaalt dat van het college van burgemeester en wethouders van Heusden een griffierecht van € 447,00 (zegge: vierhonderdzevenenveertig euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, voorzitter, en mr. J.A. Hagen en mr. J.C. Kranenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, ambtenaar van Staat.
w.g. Offers w.g. Graaff-Haasnoot
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 september 2010