201001241/1/H3.
Datum uitspraak: 15 september 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 31 december 2009 in zaak nr. 08/3270 in het geding tussen:
de burgemeester van Helmond.
Bij besluit van 15 april 2008 heeft de burgemeester [appellante] gelast de exploitatie van een seksinrichting in de woning op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: de woning) te beëindigen en beëindigd te houden, onder oplegging van een dwangsom van € 5.000,00 voor iedere week dat zij zonder vergunning deze inrichting exploiteert, zulks met een maximum van € 40.000,00.
Bij besluit van 5 augustus 2008 heeft de burgemeester naar aanleiding van het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar het besluit van 15 april 2008 herroepen voor zover daarbij een dwangsom is opgelegd voor iedere week dat [appellante] een seksinrichting zonder vergunning exploiteert, de dwangsom bepaald op € 5.000,00 per geconstateerde overtreding en het besluit van 15 april 2008 voor het overige gehandhaafd, onder wijziging van de motivering.
Bij uitspraak van 31 december 2009, verzonden op 4 januari 2010, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 februari 2010, hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 juli 2010, waar [appellante], bijgestaan door mr. P.J.A. van de Laar, advocaat te Eindhoven, en de burgemeester, vertegenwoordigd door W.J.E. Reen-Vossen, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, zoals dit luidde ten tijde van belang, kan een bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.
Ingevolge artikel 3.1.1, onder c, van de Algemene Plaatselijke Verordening Helmond 2008 (hierna: de APV) wordt onder seksinrichting verstaan: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
Ingevolge artikel 3.2.1, eerste lid, is het verboden zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan een seksinrichting of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen.
In de Beleidsregel Handhavingsprotocol Seksinrichtingen Helmond 2008 (hierna: de beleidsregel) is een handhavingsstappenplan opgenomen. Volgens dit stappenplan zal het bestuursorgaan bij een eerste constatering van exploitatie van een seksinrichting zonder vergunning, die niet binnen het prostitutiebeleid past, een schriftelijke waarschuwing geven met een termijn waarbinnen exploitatie dient te worden beëindigd. Bij een tweede constatering zal volgens dit stappenplan een bestuursrechtelijke dwangsom per dag dat de overtreding voortduurt worden opgelegd. Bij volgende constateringen zal de opgelegde dwangsom worden ingevorderd.
Ter zitting van de Afdeling heeft de burgemeester verklaard dat bovenstaand stappenplan ook in het beleid dat gold ten tijde van de geconstateerde overtreding op 26 september 2007 was opgenomen.
2.2. De burgemeester heeft aan [appellante] de last onder dwangsom opgelegd, omdat het Prostitutie Controle Team van de Regiopolitie Brabant Zuid-Oost (hierna: het PCT) tijdens een controle op 13 februari 2008 heeft geconstateerd dat zij wederom zonder vergunning een seksinrichting in haar woning exploiteert. Hierbij heeft hij in aanmerking genomen dat een lid van het PCT op 26 september 2007, naar aanleiding van een advertentie op internet waarin [appellante] onder een pseudoniem onder meer adverteert met privé-ontvangst tegen betaling, met [appellante] een afspraak heeft gemaakt voor het verrichten van seksuele handelingen tegen betaling in de woning. In het verhoor dat het PCT na het binnengaan van de woning bij [appellante] heeft afgenomen, heeft zij verklaard dat zij de advertentie op internet heeft geplaatst en zichzelf vrijwillig beschikbaar heeft gesteld voor deze vorm van prostitutie. Op grond van deze bevindingen heeft de burgemeester geconstateerd dat [appellante] zonder de vereiste vergunning een seksinrichting exploiteert. De burgemeester heeft op 31 oktober 2007 aan [appellante], conform de beleidsregel, een schriftelijke waarschuwing toegezonden waarin hij het voornemen kenbaar heeft gemaakt om [appellante] een dwangsom op te leggen indien zij nogmaals zonder vergunning een seksinrichting exploiteert. Op 13 februari 2008 heeft het PCT wederom een controle uitgevoerd. Bij deze controle is geconstateerd dat [appellante] zich nog steeds beschikbaar stelt voor seksuele handelingen tegen betaling in de woning.
2.3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat aannemelijk is geworden dat zij op 13 februari 2008 in de woning een seksinrichting exploiteerde. Volgens [appellante] heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat de bevindingen van de op 26 september 2007 uitgevoerde controle niet los kunnen worden gezien van de bevindingen van de op 13 februari 2008 uitgevoerde controle. Na 26 september 2007 heeft zij geen seksinrichting meer geëxploiteerd, aldus [appellante]. Zij stelt dat de woning na 26 september 2007 als gewoon woonhuis is ingericht, dat zij geen advertenties op internet meer heeft geplaatst en dat de woning niet als seksinrichting op internet stond vermeld. De afspraak op 13 februari 2008 met een medewerker van het PCT betrof volgens [appellante] een eenmalige afspraak voor seksuele handelingen tegen betaling. Deze eenmalige afspraak betekent niet dat zij in de woning een seksinrichting exploiteert.
2.3.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de burgemeester aannemelijk heeft mogen achten dat [appellante] zonder de daartoe benodigde vergunning een seksinrichting in de zin van artikel 3.1.1, onder c, van de APV exploiteerde. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de bevindingen waartoe de twee door het PCT uitgevoerde controles hebben geleid niet los van elkaar kunnen worden gezien. Nadat op 26 september 2007 is geconstateerd dat [appellante] een seksinrichting exploiteerde, hetgeen zij zelf heeft bevestigd, is bij de controle op 13 februari 2008 vastgesteld dat [appellante] onder dezelfde naam bereikbaar was op hetzelfde mobiele nummer als zij was ten tijde van de eerste controle en dat zij wederom seksuele handelingen tegen betaling aanbood in dezelfde woning als ten tijde van de eerste controle. Gelet hierop heeft de burgemeester aannemelijk mogen achten dat [appellante] seksuele handelingen tegen betaling verrichtte, derhalve een seksinrichting exploiteerde zonder de daartoe benodigde vergunning en dat zij die exploitatie na de eerdere waarschuwing niet heeft beëindigd. Dat [appellante] ten tijde van de controle op 13 februari 2008 niet meer op internet adverteerde, de woning niet als seksinrichting stond vermeld op internet en deze als gewoon woonhuis was ingericht, wat daar ook van zij, is gelet op het voorgaande onvoldoende om te oordelen dat zij op die datum geen seksinrichting meer exploiteerde. De rechtbank is op juiste gronden tot hetzelfde oordeel gekomen.
2.3.2. Met de rechtbank is de Afdeling dan ook van oordeel dat [appellante] wederom heeft gehandeld in strijd met artikel 3.2.1, eerste lid, van de APV, zodat de burgemeester bevoegd was handhavend op te treden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
Dergelijke bijzondere omstandigheden zijn gesteld noch gebleken. De rechtbank heeft dan ook terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat de burgemeester diende af te zien van handhavend optreden.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. C.J.M. Schuyt, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.J.A. Idema, ambtenaar van staat.
w.g. Vlasblom w.g. Idema
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 september 2010