201007986/2/H1.
Datum uitspraak: 7 september 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van [verzoeker] en anderen (hierna: [verzoeker]), wonend te [woonplaats], om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht van 4 augustus 2010 in zaken nrs. 10/1615, 10/1635, 10/1884 en 10/1873 in het geding tussen onder meer:
het college van burgemeester en wethouders van Loenen.
Bij besluit van 7 april 2010 heeft het college ontheffing en bouwvergunning verleend voor een vakwerkmast ten behoeve van telecommunicatie op het perceel nabij Rijksstraatweg 178 te Loenen aan de Vecht.
Bij uitspraak van 4 augustus 2010, verzonden op 4 augustus 2010, heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 augustus 2010, hoger beroep ingesteld. Bij deze brief is de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 2 september 2010, waar [verzoeker], vertegenwoordigd door [gemachtigden], en het college, vertegenwoordigd door mr. J.J.M. Martens, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting gehoord KPN B.V., vertegenwoordigd door mr. C.J. van Stralendorff.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Vaststaat dat voor het bouwen van de zendmast, met een hoogte van 39,9 meter, op een bestaand sportveldencomplex een bouwvergunning is vereist. Op het perceel rust ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Landelijk gebied" de bestemming "Dagrecreatieve doeleinden". Omdat de zendmast ingevolge deze bestemming niet is toegestaan, is, met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, de bouwvergunning met ontheffing krachtens artikel 3.23, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening, in samenhang met artikel 4.1.1, eerste lid, aanhef en onder g, van het Besluit ruimtelijke ordening, verleend.
2.3. Ter zitting heeft [verzoeker] desgevraagd toegelicht welke van de ingediende gronden het noodzakelijk maken dat de verleende bouwvergunning en ontheffing hangende de behandeling van het hoger beroep in de bodemprocedure worden geschorst.
2.3.1. In de eerste plaats betoogt [verzoeker], onder verwijzing naar een tegenadvies van ir. Van Lidth de Jeude, dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het welstandsadvies ondeugdelijk is.
Het college heeft zich gebaseerd op een advies van de welstandscommissie van 18 februari 2010, waarin staat dat het bouwplan voldoet aan de redelijke eisen van welstand. De welstandscommissie kan zich vinden in de vormgeving van de mast, die functioneel passend is en voor een telecommunicatiemast in beginsel algemeen aanvaard. De commissie kan instemmen met de keuze van het college de mast te plaatsen in een sportpark. In de welstandsnota staan geen specifieke criteria voor masten, zodat het advies is gebaseerd op algemene criteria. [verzoeker] heeft een brief overgelegd van ir. W.M.A. van Lidth de Jeude, landschapsarchitect BNT, van 14 juli 2010. Hierin wordt ingegaan op de omstandigheid dat het perceel ligt in het open Vechtlandschap, waarbij het argument van behoud en versterking van het open weidekarakter van meer gewicht zou moeten zijn dan het uitgangspunt dat de combinatie van een sportpark en een zendmast gewenst is.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat genoemde brief geen reden is om te twijfelen aan de deugdelijkheid van het advies van de welstandscommissie. Hierbij is in aanmerking genomen dat de brief met name ingaat op de locatie van de zendmast en niet op welstandsaspecten en vormgeving van de zendmast als zodanig. De keuze van een locatie is aan het college en een welstandsdeskundige dient de gekozen locatie als een gegeven te beschouwen en daar het welstandsadvies op te baseren, aldus de voorzieningenrechter.
De voorzitter ziet in hetgeen op dit punt in het verzoek is aangevoerd en ter zitting is toegelicht geen aanknopingspunten om op voorhand tot de conclusie te komen dat de voorzieningenrechter ten onrechte tot dit oordeel is gekomen. Dat het perceel in landelijk en open gebied ligt en de welstandscommissie niet ter plaatse is gaan kijken, is hiervoor onvoldoende.
2.3.2. [verzoeker] betoogt verder dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het perceel ligt in een zogenoemd belvedèregebied.
Het college heeft het verzoek om ontheffing getoetst aan de door hem bij besluit van 1 juni 2004 vastgestelde Beleidsnota antenne-installaties.
In hoofdstuk 5 (Beschrijving gebieden en objecten) is in paragraaf 5.1 (Buitengebied) bepaald dat het landschap van het grondgebied van de gemeente Loenen voornamelijk bestaat uit veenweidegebied. Kenmerkend voor dit gebied zijn de meanderende rivieren de Vecht en de Angstel. De Vecht en zijn directe omgeving is aangewezen als belvedèregebied en dient zoveel mogelijk ontzien te worden. Er dient bij eventuele plaatsing van antenne-installaties in het buitengebied rekening te worden gehouden met het open landschap en de aanwezige natuur- en cultuurhistorische waarden. In hoofdstuk 6 (Beleidsregels) zijn toetsingscriteria voor de plaatsing van antenne-installaties neergelegd.
Daargelaten wat de status is van een als belvedèregebied aangewezen gebied, en welke gevolgen daaruit voortvloeien voor de afweging in het kader van ruimtelijke besluiten als hier aan de orde, stelt de voorzitter allereerst vast dat de passage in de beleidsnota die betrekking heeft op het belvedèregebied, is opgenomen in een algemeen hoofdstuk dat ziet op de beschrijving van gebieden en niet in het hoofdstuk waarin expliciet de toetsingscriteria zijn neergelegd. Bovendien is de bewuste passage, gelet op de bewoordingen "zoveel mogelijk" minder dwingend geformuleerd dan [verzoeker] meent. Van doorslaggevend belang acht de voorzitter in deze procedure echter dat met behulp van ter zitting getoonde foto's en kaartmateriaal kan worden vastgesteld dat de beoogde locatie voor plaatsing van de telecommunicatiemast zich ten noordwesten van de dorpskern van Loenen bevindt op een afstand van ongeveer één kilometer van de Vecht. Er bestaat derhalve geen aanleiding om het oordeel van de voorzieningenrechter, dat de locatie zich niet bevindt in de directe omgeving van de Vecht, als bedoeld in de beleidsnota, voor onjuist te houden.
2.3.3. Ten slotte betoogt [verzoeker] dat er alternatieve locaties voor de telecommunicatiemast voorhanden zijn.
Het college dient te beslissen omtrent het verlenen van ontheffing aan het project, zoals daarvoor ontheffing is aangevraagd. Indien een project op zichzelf voor het college aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren.
De voorzitter ziet in hetgeen op dit punt door partijen naar voren is gebracht op voorhand geen aanleiding voor het oordeel dat de voorzieningenrechter hierover ten onrechte heeft overwogen dat deze situatie zich niet voordoet. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat het college in zijn reactie op de zienswijzen heeft toegelicht dat zeven alternatieve locaties zijn onderzocht. Ter zitting is hierover gebleken dat locaties in meer westelijke richting, bijvoorbeeld op een hoogspanningsmast, zoals door [verzoeker] voorgesteld, gelet op de technische vereisten voor een optimaal stralingsbereik en dekkingsgebied en uit een oogpunt van de noodzaak van verbetering hiervan in de dorpskern van Loenen, niet als gelijkwaardig kunnen worden aangemerkt. De voorgestelde locaties in de dorpskern, zoals op de kerktoren, stuiten in vergelijking met de in het bouwplan voorziene locatie evenzeer op ruimtelijke bezwaren.
2.4. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Van Dorst
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 september 2010