ECLI:NL:RVS:2010:BN6760

Raad van State

Datum uitspraak
9 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201004651/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • T.M.A. Claessens
  • H. Troostwijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het categoriaal beschermingsbeleid voor asielzoekers uit Somalië en de bekendmaking daarvan

In deze zaak gaat het om de beëindiging van het categoriaal beschermingsbeleid voor asielzoekers uit Somalië, zoals vastgelegd in de Vreemdelingencirculaire 2000. De Raad van State oordeelt dat de beëindiging van dit beleid, die is vastgelegd in Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire 2000 (WBV) nr. 2009/16, pas op 27 juli 2009 bekend is gemaakt. De minister van Justitie had betoogd dat de bekendmaking al op 19 mei 2009 had plaatsgevonden, maar de Raad volgt deze redenering niet. De Raad stelt dat een brief aan de Tweede Kamer niet kan worden aangemerkt als een geschikte wijze van bekendmaking volgens artikel 3:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank had eerder het besluit van de staatssecretaris van Justitie om de aanvraag van de vreemdeling voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd af te wijzen, vernietigd. De Raad bevestigt deze uitspraak en oordeelt dat de minister niet kan stellen dat het categoriaal beschermingsbeleid ten tijde van de asielaanvraag van de vreemdeling op 2 juni 2009 al was beëindigd. De Raad concludeert dat het hoger beroep van de minister ongegrond is en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank. Tevens wordt de minister veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die zijn ontstaan in verband met de behandeling van het hoger beroep.

Uitspraak

201004651/1/V2.
Datum uitspraak: 9 september 2010
Raad van State
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de minister van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Arnhem, van 4 mei 2010 in zaak nr. 09/20813 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de minister.
1. Procesverloop
Bij besluit van 9 juni 2009 heeft de staatssecretaris van Justitie een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 4 mei 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de minister bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 11 mei 2010, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Hetgeen de minister in het eerste deel van de enige grief heeft aangevoerd, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), met dat oordeel volstaan.Het eerste deel van de grief faalt.
2.2. De minister klaagt in het tweede deel van de grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het categoriaal beschermingsbeleid voor asielzoekers uit Somalië ten tijde van de asielaanvraag van de vreemdeling op 2 juni 2009 niet was beëindigd en de staatssecretaris zich in het besluit van 9 juni 2009 om die reden ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de vreemdeling niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op de voet van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000. Daartoe betoogt de minister dat het besluit tot beëindiging van het categoriaal beschermingsbeleid met de brief aan de Tweede Kamer der Staten Generaal van 3 april 2009 (Kamerstukken II 2008/09, 19 637, nr. 1261), de bespreking ervan tijdens een plenair debat met de Tweede Kamer op 13 mei 2009 (Handelingen II 2008/09, blz. 6453-6486) en de instemming van de Tweede Kamer ermee op 19 mei 2009 (Handelingen II 2008/09, blz. 6648) bekend is gemaakt en derhalve uiterlijk op 19 mei 2009 in werking is getreden. Dat de bekendmaking genoegzaam op andere geschikte wijze als bedoeld in artikel 3:42, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) is geschied, blijkt uit de reacties van de United Nations High Commissioner for Refugees, Vluchtelingenwerk Nederland en Amnesty International. Daarnaast heeft de rechtbank volgens de minister miskend dat het categoriaal beschermingsbeleid volgens het Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: WBV), nr. 2009/16, met terugwerkende kracht met ingang van 19 mei 2009 is beëindigd en de bepalingen in de Awb, het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel daaraan niet in de weg staan.
2.2.1. Ingevolge artikel 3:40 van de Awb treedt een besluit niet in werking voordat het is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 3:42, eerste lid, zoals dat luidde ten tijde van het nemen van het besluit van 9 juni 2009, geschiedt de bekendmaking van besluiten die niet tot één of meer belanghebbenden zijn gericht, door kennisgeving van het besluit of van de zakelijke inhoud ervan in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, dan wel op een andere geschikte wijze.
2.2.2. Het WBV, voor zover thans van belang, vermeldt dat de Tweede Kamer op 19 mei 2009 heeft ingestemd met de voorgestelde beëindiging van het categoriaal beschermingsbeleid voor Centraal- en Zuid-Somalië. Het categoriaal beschermingsbeleid voor asielzoekers uit Somalië wordt daarom met ingang van 19 mei 2009 beëindigd. Op grond van het bovenstaande komen asielzoekers uit Somalië die een asielaanvraag hebben ingediend op of na 19 mei 2009 niet langer in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op de voet van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000. Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant, waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 19 mei 2009. Het WBV is gepubliceerd in de Staatscourant van 27 juli 2009 (Stc. 2009, nr. 11449).
2.2.3. De beëindiging van het categoriaal beschermingsbeleid betreft een wijziging van een onderdeel van het landgebonden beleid inzake Somalië dat is neergelegd in de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: de Vc 2000). Zoals te doen gebruikelijk, worden wijzigingen van de Vc 2000 vastgelegd in een WBV. Nu de beëindiging van het categoriaal beschermingsbeleid is vastgelegd in WBV nr. 2009/16 en dit WBV is gepubliceerd in de van overheidswege uitgegeven Staatscourant van 27 juli 2009, is de beëindiging eerst op 27 juli 2009 bekendgemaakt. De minister wordt daarmee niet gevolgd in zijn betoog dat de bekendmaking reeds op 19 mei 2009 heeft plaatsgevonden. Daartoe wordt bovendien overwogen dat uit de uitspraak van de Afdeling van 3 januari 2007 in zaak nr. 200606029/1 (www.raadvanstate.nl) volgt dat een brief aan de Tweede Kamer niet kan worden aangemerkt als een geschikte wijze van bekendmaking als bedoeld in artikel 3:42, eerste lid, van de Awb. Met de brief aan de Tweede Kamer van 3 april 2009 kan het besluit tot beëindiging van het categoriaal beschermingsbeleid dan ook niet worden geacht te zijn bekendgemaakt. De handelingen waarop de minister voorts heeft gewezen en die naar aanleiding van de brief van 3 april 2009 hebben plaatsgevonden, namelijk de bespreking van het besluit tot beëindiging van het categoriaal beschermingsbeleid tijdens een plenair debat met de Tweede Kamer op 13 mei 2009 en de instemming van de Tweede Kamer met het besluit op 19 mei 2009, kunnen evenmin worden aangemerkt als geschikte wijzen van bekendmaking. Deze handelingen kunnen niet worden aangemerkt als gericht op de kennisgeving van een besluit.
In zoverre faalt het tweede deel van de grief.
2.2.4. Het besluit tot beëindiging van het categoriaal beschermingsbeleid is volgens het WBV eerst in werking getreden op de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het is geplaatst, op 29 juli 2009, en was ten tijde van het nemen van het besluit van 9 juni 2009 derhalve niet van kracht. Nu de rechtbank het besluit van 9 juni 2009 diende te toetsen naar de feiten zoals die zich voordeden en het recht dat gold ten tijde van het nemen van dat besluit, kan de minister niet worden gevolgd in zijn betoog dat de rechtbank, bij de beoordeling of het categoriaal beschermingsbeleid ten tijde van de asielaanvraag op 2 juni 2009 was beëindigd, ten onrechte geen betekenis heeft gehecht aan de omstandigheid dat volgens het WBV de beëindiging van het categoriaal beschermingsbeleid terugwerkt tot 19 mei 2009.
Ook in zoverre faalt het tweede deel van de grief.
2.3. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. Hetgeen overigens is aangevoerd, behoeft geen bespreking. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. De minister dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt de minister van Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 437,00 (zegge: vierhonderdzevenendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. H. Troostwijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. N. Walcott Oliai, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. Walcott-Oliai
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 september 2010
555.
Verzonden: 9 september 2010
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser