ECLI:NL:RVS:2010:BN6694
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Lubberdink
- R. van der Spoel
- A.B.M. Hent
- P.A. de Vink
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep van vreemdeling tegen niet-ontvankelijk verklaring van aanvraag verblijfsvergunning asiel
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De vreemdeling had eerder, op 2 juni 2004, een aanvraag ingediend die door de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie was afgewezen. Deze afwijzing werd met een uitspraak van de Afdeling van de Raad van State op 27 juni 2007 definitief. Op 13 maart 2008 diende de vreemdeling opnieuw een aanvraag in, maar deze werd op 5 augustus 2009 wederom afgewezen. De voorzieningenrechter verklaarde het beroep van de vreemdeling tegen deze afwijzing niet-ontvankelijk, omdat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren die de aanvraag konden onderbouwen.
De Raad van State oordeelt dat de voorzieningenrechter ten onrechte de niet-ontvankelijkheid heeft uitgesproken. De gronden voor niet-ontvankelijkheid moeten een wettelijke basis hebben, en het ontbreken van belang bij beroep is slechts een uitzondering. De Raad van State stelt vast dat er geen wettelijke grondslag is voor de niet-ontvankelijkheid en dat de voorzieningenrechter dit niet heeft onderkend. Hierdoor is de uitspraak van de voorzieningenrechter vernietigd en is het hoger beroep gegrond verklaard. De Raad van State heeft het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard, maar de eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter is vernietigd.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van aanvragen voor verblijfsvergunningen en de noodzaak om nieuwe feiten of omstandigheden te overwegen bij het afhandelen van dergelijke aanvragen. De Raad van State heeft in deze uitspraak de rechtsbescherming van de vreemdeling gewaarborgd door de niet-ontvankelijk verklaring te herzien en de zaak opnieuw te beoordelen.