201001422/1/H2.
Datum uitspraak: 8 september 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 29 december 2009 in zaak nr. 08/4244 in het geding tussen:
het college van gedeputeerde staten van Gelderland.
Bij besluit van 1 juli 2008 heeft het college goedkeuring verleend aan het door het algemeen bestuur van het Waterschap Rivierenland bij besluit van 23 november 2007 vastgestelde peilbesluit Bommelerwaard (hierna: het peilbesluit).
Bij uitspraak van 29 december 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 februari 2010, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het algemeen bestuur heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld, een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 augustus 2010, waar [appellant] in persoon, het college, vertegenwoordigd door D.B. ten Hooven, en het algemeen bestuur, vertegenwoordigd door mr. F. Minderhoud en H.J. van de Braak, werkzaam bij het Waterschap Rivierenland, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de Wet op de waterhuishouding, voor zover thans van belang, is de kwantiteitsbeheerder in daartoe aan te wijzen gevallen verplicht voor oppervlaktewateren onder zijn beheer één of meer peilbesluiten vast te stellen.
Ingevolge artikel 148 van de Waterschapswet, zoals deze gold ten tijde van belang, en gelezen in samenhang met artikel 3:4, eerste lid, van de Verordening waterbeheer Waterschap Rivierenland, zijn peilbesluiten aan de goedkeuring van gedeputeerde staten onderworpen.
Ingevolge artikel 149 kan goedkeuring slechts worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang.
Ingevolge artikel 151, eerste lid, kan in afwijking van artikel 8:2, onderdeel c, van de Algemene wet bestuursrecht beroep worden ingesteld tegen een besluit van het college inzake goedkeuring.
2.2. Het algemeen bestuur heeft een zomerpeil van 1,20 m en een winterpeil van 1,00 m boven NAP vastgesteld voor peilgebied BOM 170, alwaar onder meer het perceel met woning van [appellant] is gelegen.
2.3. [appellant] voert aan dat de rechtbank heeft miskend dat het besluit van het college van 1 juli 2008 onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen, omdat niet is komen vast te staan dat zijn zienswijze bij de besluitvorming is betrokken.
2.3.1. [appellant] heeft op 3 augustus 2007 zijn zienswijze gegeven op het ontwerp peilbesluit. Bij brief van 26 februari 2008 heeft het college van dijkgraaf en heemraden van Waterschap Rivierenland het vastgestelde peilbesluit aan het college ter goedkeuring aangeboden, waarbij onder meer de ingediende zienswijzen en het inspraakverslag zijn bijgevoegd. Het inspraakverslag behelst onder meer een samenvatting van de ingediende zienswijzen, waaronder die van [appellant], alsmede een reactie op die zienswijzen. Het college heeft in het besluit van 1 juli 2008 gesteld in te kunnen stemmen met de inhoudelijke beantwoording van de zienswijzen. De rechtbank heeft terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de zienswijze van [appellant] niet bij de besluitvorming is betrokken.
2.4. Anders dan [appellant] aanvoert, heeft de rechtbank terecht overwogen dat de zomer- en winterpeilen voor peilgebied BOM 170 ongewijzigd zijn gebleven ten opzichte van het voorgaande peilbesluit. De omstandigheid dat een deel is afgesplitst van het peilgebied, namelijk in BOM 170A, waarvoor lagere peilen gelden, maakt dat niet anders, omdat dit geen wijziging van de vastgestelde peilen voor peilgebied BOM 170 tot gevolg heeft.
2.5. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het college het peilbesluit ten onrechte heeft goedgekeurd. [appellant] voert aan dat het waterschap de vastgestelde peilen de afgelopen 35 jaar niet heeft kunnen handhaven, waardoor de grondwaterstand is gedaald, zijn perceel is verzakt en schade aan zijn huis is ontstaan. [appellant] stelt, onder verwijzing naar een rapport van 18 oktober 2005 van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (hierna: de StAB), dat het college de peilen ten onrechte niet hoger heeft vastgesteld ter compensatie van de gedaalde grondwaterstand. Volgens [appellant] moet verder worden uitgegaan van het originele watersysteem, zoals dat bij de ruilverkaveling van de gronden in 1970/1973 was gerealiseerd, moet de juiste methode van peilhoogte bepaling worden gehanteerd en moeten de grondwaterstanden bij de glastuinbouw regelmatig worden gecontroleerd.
2.5.1. Bij de rechtbank lag het goedkeuringsbesluit van het college van 1 juli 2008 ter toetsing voor. Het college kan slechts goedkeuring onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang. Hetgeen [appellant] betoogt, komt in hoofdzaak neer op een herhaling van hetgeen hij bij de rechtbank heeft aangevoerd. In hetgeen hij heeft aangevoerd is, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, geen grond te vinden voor het oordeel dat het college goedkeuring aan het peilbesluit had dienen te onthouden.
Bij de goedkeuring van het peilbesluit dient meer dan één belang te worden afgewogen. De enkele omstandigheid [appellant] ten gevolge van het peilbesluit nadeel kan ondervinden, brengt niet mee dat het college daaraan goedkeuring had dienen te onthouden. In het peilgebied BOM 170 zijn diverse functies verenigd, waaronder glastuinbouw, landbouw en wonen. De meeste belanghebbenden in het peilgebied, afkomstig uit de glastuinbouw- en veehouderijsector, hebben een verlaging van het peil bepleit, terwijl [appellant] daarentegen een verhoging van dat peil wenst. Het college heeft zich, gelet op deze tegenstrijdige wensen, op het standpunt mogen stellen dat het peilbesluit, dat strekt tot het ongewijzigd handhaven van de zomer- en winterpeilen ten opzichte van het vorige peilbesluit, niet in strijd is met het algemeen belang. Niet is gebleken van een functiewijziging in het peilgebied die tot de door [appellant] gewenste verhoging van het peil zou nopen.
Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd met betrekking tot handhaving van de vastgestelde peilen en de door hem geleden schade, wat daar verder ook van zij, kan in de onderhavige procedure niet aan de orde komen.
In het door [appellant] ingebrachte rapport van de StAB wordt ingegaan op de effecten van de streekplanherziening op de waterhuishouding, maar wordt geen advies gegeven over de te hanteren oppervlaktepeilen in het peilgebied. Anders dan [appellant] verder kennelijk veronderstelt, is het waterschap niet verantwoordelijk voor het grondwaterbeheer en heeft het geen taak of plicht om grondwaterstanden te bewaken.
Gelet op het vorenstaande kon het college in redelijkheid tot de conclusie komen dat geen grond bestaat om wegens strijd met het recht of het algemeen belang goedkeuring aan het peilbesluit te onthouden. Niet kan worden geoordeeld dat de betrokken belangen onvoldoende zijn meegewogen en dat het besluit onvoldoende is gemotiveerd.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. C.J.M. Schuyt en mr. J.A. Hagen, leden, in tegenwoordigheid van mr. T.E. Larsson-van Reijsen, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Larsson-van Reijsen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 september 2010