ECLI:NL:RVS:2010:BN6171

Raad van State

Datum uitspraak
8 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200909039/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering vrijstelling en bouwvergunning voor verbouwing fabriekshal tot bouwmarkt in Venlo

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Venlo op 4 november 2008 een verzoek van [appellante] om vrijstelling en een bouwvergunning voor de verbouwing van een bestaande fabriekshal tot een bouwmarkt en de oprichting van een nieuwe bouwmarkt aan de [locatie] te [plaats] geweigerd. Het college heeft deze weigering gebaseerd op het bestemmingsplan dat de bestemming 'Bedrijfsdoeleinden, industrie, klasse A (BI-A)' toekent aan het perceel, wat betekent dat de gronden uitsluitend bestemd zijn voor de oprichting van gebouwen ten dienste van de handel, zonder detailhandel. De rechtbank Roermond heeft op 16 oktober 2009 het beroep van [appellante] tegen deze weigering ongegrond verklaard, waarna [appellante] hoger beroep heeft ingesteld bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak op 15 juni 2010 behandeld. Tijdens de zitting is [appellante] vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. P.J.M. Brouwers, en het college door mr. C.H.J.M. Michels. [appellante] betoogde dat de rechtbank had miskend dat het college niet in redelijkheid de vrijstelling had kunnen weigeren. De Raad van State overwoog dat het college de vrijstelling had geweigerd op basis van het beleid neergelegd in de nota 'Naar een nieuw perifeer detailhandelsvestigingen beleid', dat de vestiging van een megabouwmarkt in de nabijheid van het winkelgebied 'het Trefcenter' beoogt. De Raad van State concludeerde dat het college in redelijkheid tot zijn besluit kon komen, aangezien het bouwplan niet voldeed aan de voorwaarden van de pdv-nota en er geen grond was voor het oordeel dat het beleid in strijd was met het EG-Verdrag.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was. De beslissing van het college om de gevraagde vrijstelling te weigeren werd als rechtmatig beschouwd, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 8 september 2010.

Uitspraak

200909039/1/H1.
Datum uitspraak: 8 september 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 16 oktober 2009 in zaak nr. 09/658 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Venlo.
1. Procesverloop
Bij besluit van 4 november 2008 heeft het college aan [appellante] vrijstelling en bouwvergunning eerste fase geweigerd voor het verbouwen van een bestaande fabriekshal tot bouwmarkt en het oprichten van een nieuwe bouwmarkt aan de [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 24 maart 2009 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 oktober 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 november 2009, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 juni 2010, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. P.J.M. Brouwers, advocaat te Maastricht, en het college, vertegenwoordigd door mr. C.H.J.M. Michels, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Uitbreidingsplan in hoofdzaken, 9e herziening, 3e wijziging" rust op het perceel de bestemming "Bedrijfsdoeleinden, industrie, klasse A (BI-A)".
Ingevolge artikel 21, eerste lid, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, zijn de aldus aangewezen gronden uitsluitend bestemd voor het oprichten van gebouwen ten dienste van de handel, geen detailhandel zijnde. Het bouwplan is daarom in strijd met de aan het perceel gegeven bestemming.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder a, sub 4, kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bepaalde in het eerste lid, aanhef, ten aanzien van detailhandel: voor de uitoefening van detailhandel in goederen, voor zover uit een distributieplanologisch onderzoek is gebleken dat het verlenen van de vrijstelling het bestaande distributieplanologische patroon niet zal verstoren; deze vrijstelling sub 4 wordt niet verleend dan na een verklaring van geen bezwaar van Gedeputeerde Staten.
2.2. Het college heeft vrijstelling voor het bouwplan geweigerd wegens strijd met het door de raad van de gemeente Venlo bij besluit van 2 juli 2008 vastgestelde beleid dat is neergelegd in de nota "Naar een nieuw perifeer detailhandelsvestigingen beleid" (hierna: de pdv-nota). Deze nota is een uitwerking van het beleid dat is neergelegd in de nota "Detailhandelsnota 2006-2015" (hierna: de detailhandelsnota).
2.3. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet in redelijkheid vrijstelling voor het bouwplan heeft kunnen weigeren. Zij voert daartoe aan dat de raad niet in redelijkheid tot het vaststellen van het in de pdv-nota neergelegde beleid heeft kunnen komen. Voorts voert zij aan dat het bouwplan niet in strijd is met het in de detailhandelsnota en de pdv-nota neergelegde beleid.
2.3.1. Het perceel is gelegen nabij het zogeheten winkelgebied "het Trefcenter".
In de pdv-nota wordt een onderscheid gemaakt naar megabouwmarkten met een (boven)regionaal verzorgingsgebied en bouwmarkten met een locaal verzorgingsgebied. Volgens de pdv-nota is op of op korte afstand van het Trefcenter de vestiging van een megabouwmarkt, met een omvang van circa 15.000 m2 winkelvloeroppervlak, uitgangspunt. Met de komst van een megabouwmarkt wordt, zo stelt de pdv-nota, een volledig nieuw soort winkelformule aan het Venlose bouwmarktenaanbod toegevoegd, vooropgesteld dat het om een nog niet in de (Nederlandse) regio aanwezige winkelformule van Duitse oorsprong gaat. Een dergelijke megabouwmarkt is veel meer dan een reguliere bouwmarkt in staat om Duitse koopkracht aan te trekken en kan Venlo door zijn uniciteit ook sterker positioneren ten opzichte van het sterk concurrerende bouwmarktenaanbod in het Nederlandse achterland, aldus de pdv-nota.
2.3.2. Geen grond kan worden gevonden voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid tot het vaststellen van het in de pdv-nota neergelegde beleid heeft kunnen komen.
Het betoog van [appellante] dat het beleid in strijd is met artikel 43 van het EG-Verdrag, omdat in dat beleid volgens [appellante] slechts wordt gestreefd naar de vestiging van een megabouwmarkt van Duitse oorsprong, leidt niet tot een ander oordeel. Uit het beleid volgt niet, zoals het college ter zitting heeft bevestigd, dat een Nederlandse megabouwmarkt niet is toegestaan. Het beleid gaat slechts uit van de vestiging van een megabouwmarkt zoals deze in Duitsland wat betreft de omvang en de winkelformule bestaan. Van strijd met artikel 43 van het EG-Verdrag is derhalve geen sprake.
[appellante] betoogt voorts tevergeefs dat er in het beleid ten onrechte van wordt uitgegaan dat een in Venlo gevestigde megabouwmarkt in staat zal zijn bovenregionale Duitse koopkracht aan te trekken, nu zij dit betoog niet aannemelijk heeft gemaakt.
De stelling van [appellante] dat de in het beleid neergelegde eis dat de op of nabij het Trefcenter te vestigen megabouwmarkt een winkelvloeroppervlakte dient te hebben van circa 15.000 m², planologische relevantie ontbeert, slaagt evenmin. Uit de pdv-nota volgt dat het vestigen van een dergelijke megabouwmarkt op of nabij het Trefcenter een, vanuit ruimtelijk oogpunt bezien, bewuste keuze is geweest, omdat dit bijdraagt aan de versterking van de Venlose bouwmarktenaanbod en voorts bijdraagt aan het functioneren en behoud van de regionale verzorgende positie van Venlo. Dit beleid, waarvan het winkelvloeroppervlakte onderdeel uitmaakt, acht de Afdeling niet onredelijk.
Ten slotte kan ook de stelling van [appellante] dat onvoldoende is onderzocht of de mogelijke komst van een megabouwmarkt naar het Trefcenter een duurzame ontwrichting van het lokale voorzieningenniveau ten gevolge heeft, nu in zo'n geval de kans bestaat dat een in het Trefcenter gevestigde bouwmarkt en een tuincentrum uiteindelijk zullen moeten sluiten, niet leiden tot het oordeel dat de raad niet in redelijkheid tot het vaststellen van het in de pdv-nota neergelegde beleid heeft kunnen komen. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 24 juni 2009 in zaak nr.
200806342/1, wordt overwogen dat voor de vraag of sprake is van een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau in een bepaalde sector geen doorslaggevende betekenis toekomt aan de vraag of er sprake is van overaanbod en mogelijke sluiting van bestaande detailhandelsvestigingen, maar aan de vraag of voor de inwoners van de gemeente een voldoende voorzieningenniveau behouden blijft in die zin dat zij op een aanvaarbare afstand van hun woonplaats hun geregelde inkopen kunnen doen. Bij een eventueel sluiten van de bouwmarkt en het tuincentrum in het Trefcenter kunnen klanten hun geregelde inkopen doen bij de nieuwe megabouwmarkt. Niet gebleken is derhalve dat de in het beleid voorgestane komst van een megabouwmarkt naar het Trefcenter een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau ten gevolge zal hebben.
2.3.3. Voorts heeft de rechtbank terecht overwogen dat het bouwplan in strijd is met het in de pdv-nota neergelegde beleid.
Het bouwplan voorziet in de realisering van twee afzonderlijke bouwmarkten op het perceel met een winkelvloeroppervlakte van 4.236 m², respectievelijk 3.726 m². Aangezien in de pdv-nota is vermeld dat een megabouwmarkt een winkelvloeroppervlakte heeft van circa 15.000 m², kan geen van beide bouwmarkten worden aangemerkt als een megabouwmarkt in de betekenis die de pdv-nota daaraan geeft. [appellante] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de in het bouwplan voorziene bouwmarkten tezamen een vergelijkbaar winkelassortiment hebben als een megabouwmarkt en daarom in staat zullen zijn evenveel buitenregionale klanten aan te trekken als een megabouwmarkt.
Bij het oordeel dat het bouwplan in strijd is met het in de pdv-nota neergelegde beleid is verder van belang dat het bouwplan betrekking heeft op de bouw van twee bouwmarkten met een lokale functie in een gebied waar reeds een andere bouwmarkt met een lokale functie aanwezig is, terwijl in de pdv-nota is aangegeven dat bouwmarkten met een lokale functie evenwichtig dienen te worden verspreid over de stad. Dat in de van de pdv-nota deeluitmakende bijlage een drietal scenario's is opgenomen waarbij slechts in één ervan wordt uitgegaan van de komst van een megabouwmarkt naar het Trefcenter, leidt er niet toe dat het bouwplan niet in strijd is met de pdv-nota, reeds omdat de realisering van het bouwplan in geen van voornoemde scenario's past.
2.3.4. Het betoog van [appellante] dat de rechtbank heeft miskend dat de omstandigheid dat geruime tijd is verstreken zonder dat zich een megabouwmarkt heeft aangemeld om zich te vestigen in het Trefcenter, een bijzondere omstandigheid betreft op grond waarvan het college behoorde af te wijken van het in de pdv-nota neergelegde beleid, faalt, reeds omdat sinds de vaststelling van de pdv-nota slechts negen maanden zijn verstreken tot het nemen van het besluit op bezwaar van 24 maart 2009.
2.4. Onder vorenstaande omstandigheden heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college in redelijkheid de gevraagde vrijstelling heeft kunnen weigeren.
Aangezien het college de gevraagde vrijstelling in redelijkheid heeft kunnen weigeren, kunnen de betogen van [appellante] dat de rechtbank heeft miskend dat het college haar in de gelegenheid had moeten stellen een distributieplanologisch onderzoek als bedoeld in artikel 21, tweede lid, aanhef en onder a, sub 4, van de planvoorschriften over te leggen en dat de rechtbank heeft miskend dat de gevraagde vrijstelling niet leidt tot een wijziging van de aan het perceel gegeven bestemming, reeds daarom niet leiden tot het ermee door haar beoogde doel.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. C.J.M. Schuyt en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Van Driel
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 september 2010
374-543.