ECLI:NL:RVS:2010:BN6151

Raad van State

Datum uitspraak
8 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201000237/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering vrijstelling bestemmingsplan voor bedrijventerrein in Reduzum

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van De Wite Brêge B.V. en anderen tegen de weigering van de gemeenteraad van Boarnsterhim om vrijstelling te verlenen van het bestemmingsplan 'Uitbreidingsplan in hoofdzaak' voor de realisatie van een bedrijventerrein in Reduzum. De gemeenteraad had op 19 augustus 2008 besloten om geen vrijstelling te verlenen, waarna De Wite Brêge en anderen bezwaar maakten. Dit bezwaar werd op 10 maart 2009 door de gemeenteraad ongegrond verklaard. De rechtbank Leeuwarden verklaarde op 3 december 2009 het beroep van De Wite Brêge en anderen gegrond en vernietigde het besluit van de gemeenteraad, maar verklaarde het bezwaar van andere appellanten niet-ontvankelijk.

De Wite Brêge en anderen gingen in hoger beroep bij de Raad van State. Tijdens de zitting op 29 juli 2010 werd het standpunt van de appellanten besproken, waarbij zij betoogden dat de rechtbank ten onrechte bepaalde belanghebbenden niet als zodanig had erkend. De rechtbank had geoordeeld dat het belang van deze personen niet rechtstreeks bij het besluit van de gemeenteraad betrokken was. De Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht geen schending van het vertrouwensbeginsel had vastgesteld en dat de gemeenteraad voldoende zorgvuldig had gehandeld bij de afwijzing van het verzoek om vrijstelling.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank, met verbetering van de gronden. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gedaan op 8 september 2010.

Uitspraak

201000237/1/H1.
Datum uitspraak: 8 september 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid De Wite Brêge B.V, gevestigd te Reduzum, gemeente Boarnsterhim, en anderen (hierna: De Wite Brêge en anderen)
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 3 december 2009 in zaak nr. 09/921 in het geding tussen:
appellanten
en
de raad van de gemeente Boarnsterhim (hierna: de gemeenteraad).
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 augustus 2008 heeft de gemeenteraad geweigerd aan [appellant A], [appellant B], [appellant C], [appellant D], [appellant E] en [appellant F] vrijstelling van het bestemmingsplan "Uitbreidingsplan in hoofdzaak" van de voormalige gemeente Idaardedeel (hierna: het bestemmingsplan) te verlenen voor het realiseren van een bedrijventerrein in Reduzum.
Bij besluit van 10 maart 2009 heeft hij het door De Wite Brêge en anderen daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 december 2009, verzonden op de volgende dag, heeft de rechtbank het door De Wite Brêge en anderen daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd, voor zover het beroep het door [appellant G], [appellant H], [appellant I], [appellant J], [appellant K], [appellant L], [appellant M], [appellant N], [appellant O], [appellant P] en [appellant Q] en [appellant R] gemaakte bezwaar betreft, dat bezwaar alsnog niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat de uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde deel van het besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben De Wite Brêge en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 januari 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 1 februari 2010.
De gemeenteraad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 juli 2010, waar De Wite Brêge en anderen, vertegenwoordigd door [appellant A], bijgestaan door mr. W. Sleijfer, advocaat te Leeuwarden, en het college, vertegenwoordigd door ing. M. Kaspers, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De Wite Brêge en anderen betogen dat de rechtbank ten onrechte [appellant J], [appellant K], [appellant L], [appellant M], [appellant N], [appellant O], [appellant P] en [appellant Q] en [appellant R] geen belanghebbenden bij het besluit van 19 augustus 2008 heeft geacht.
2.1.1. Het door hen bij het besluit van 19 augustus 2008 gestelde belang bestaat in het bijdragen in de kosten van het realiseren van het project. De rechtbank heeft hun belang terecht aldus niet rechtstreeks bij het besluit van 19 augustus 2008 betrokken geacht. Van een wel rechtstreeks bij dat besluit betrokken belang van hen is voorts niet gebleken.
Het betoog faalt.
2.2. Ter zitting is gebleken dat het belang van [appellant G], [appellant H] en [appellant I] bij het besluit van 19 augustus 2008 evenzeer slechts bestaat in het bijdragen in de kosten van de ontwikkeling van het project. Derhalve zijn zij evenmin belanghebbenden bij dat besluit. Nu de rechtbank echter het bezwaar, voor zover door hen gemaakt, zij het op andere gronden, niet-ontvankelijk heeft verklaard, bestaat voor vernietiging van de aangevallen uitspraak in verband daarmee geen aanleiding.
2.3. Gelet op het voorgaande, behoeft het betoog van De Wite Brêge en anderen dat de rechtbank het bezwaar, voor zover gemaakt door [appellant G], [appellant H] en [appellant I], ten onrechte niet-ontvankelijk heeft geacht, omdat hun personalia niet binnen de voor het maken van bezwaar gestelde termijn bekend waren, geen bespreking.
2.4. Het project voorziet in het realiseren van een kleinschalig bedrijventerrein met mogelijkheden voor bewoning. Niet in geschil is dat het in strijd is met het bestemmingsplan.
2.5. De Wite Brêge en anderen betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het besluit van 10 maart 2009 in strijd is met het vertrouwensbeginsel. Voorts is volgens hen de weigering vrijstelling te verlenen onvoldoende zorgvuldig voorbereid en mede dientengevolge niet gebaseerd op een draagkrachtige motivering.
2.5.1. De rechtbank heeft in het in beroep aangevoerde terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het vertrouwensbeginsel door dat besluit geschonden is. Dat uit een op 6 februari 2007 door de gemeenteraad aangenomen motie blijkt dat de raad op dat moment van oordeel was dat het project aan de door de gemeente ten behoeve van het realiseren van een kleinschalig bedrijventerrein opgestelde randvoorwaarden voldeed, het realiseren van een kleinschalig bedrijventerrein een belangrijke bijdrage levert aan de leefbaarheid van het dorp Redezum en voor die realisering op grond van de op dat moment geldende regelgeving geen beletselen bestonden, is onvoldoende om tot de betoogde schending te concluderen. Voor zover gesteld is dat in die motie toezeggingen zijn gedaan, wordt overwogen dat deze niet verder strekken dan dat de raad het college van burgemeester en wethouders daarbij verzocht heeft het initiatief te nemen voor het aanvragen van een verklaring van geen bezwaar. Hieraan is voldaan blijkens de, in zoverre niet bestreden, brief van het college van gedeputeerde staten van Fryslân (hierna: gedeputeerde staten) van 29 januari 2008, waarbij is medegedeeld dat het project niet in overeenstemming is met het Streekplan Fryslân 2007 (hierna: het streekplan) en dat gedeputeerde staten daarom geen planologische medewerking aan het project zullen verlenen.
Voorts geeft het in hoger beroep aangevoerde evenmin grond voor het oordeel dat de rechtbank heeft miskend dat het besluit van 10 maart 2009 niet voldoende zorgvuldig is voorbereid en niet berust op een draagkrachtige motivering, omdat de gemeenteraad daarin heeft volstaan met een verwijzing naar de mededeling van gedeputeerde staten dat het project niet in het streekplan past en zij geen planologische medewerking zullen verlenen. De gemeenteraad heeft een verzoek om verlening van een verklaring van geen bezwaar onder die omstandigheden niet zinvol mogen achten.
Gezien het vorenstaande, heeft de rechtbank tenslotte terecht geen aanleiding gezien om te oordelen dat in het besluit van 10 maart 2009 ten onrechte geen grond aanwezig is geacht voor het toekennen van schadevergoeding.
Het betoog faalt.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, zij het met verbetering van de gronden waarop deze rust, te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. S.F.M. Wortmann, leden, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Van Dorst
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 september 2010
374-552-357.