200905408/1/R3.
Datum uitspraak: 8 september 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellanten sub 1], wonend te [woonplaats], gemeente Zwartewaterland,
2. [appellanten sub 2], wonend te [woonplaats], gemeente Zwartewaterland,
3. [appellanten sub 3], wonend te [woonplaats], gemeente Zwartewaterland,
4. [appellanten sub 4], wonend te [woonplaats], gemeente Zwartewaterland,
5. [appellant sub 5], wonend te [woonplaats], gemeente Zwartewaterland,
6. [appellanten sub 6], wonend te [woonplaats], gemeente Zwartewaterland,
appellanten,
de raad van de gemeente Zwartewaterland,
verweerder.
Bij besluit van 28 mei 2009 heeft de raad het bestemmingsplan "Binnen de Veste 2009" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellanten sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 juli 2009, [appellanten sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 juli 2009, [appellanten sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 juli 2009, [appellanten sub 4] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 juli 2009, [appellant sub 5] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 augustus 2009, en [appellanten sub 6] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 augustus 2009, beroep ingesteld.
[appellanten sub 2] hebben hun beroep aangevuld bij brief van 6 augustus 2009. [appellanten sub 3] en [appellanten sub 4] hebben hun beroepen aangevuld bij onderscheiden brieven van 8 augustus 2009. [appellant sub 5] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 28 augustus 2009.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Appellanten hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 juli 2010, waar [appellanten sub 1], vertegenwoordigd door [gemachtigde], [appellanten sub 2], [appellanten sub 3] en [appellant sub 5], vertegenwoordigd door [gemachtigde], [appellanten sub 6], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door drs. M.R. Pot en ing. D.T. van der Zwaag, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het bestemmingsplan is een actualisering van het bestemmingsplan "Binnen de Veste" uit 1982 en heeft in hoofdzaak een conserverend karakter. De bestaande functies zijn als zodanig bestemd. Daarnaast biedt het plan ontwikkelingsmogelijkheden op onder meer het perceel [locatie], in de stukken aangeduid als de locatie Aalvanger.
Het beroep van [appellanten sub 1]
2.2. Het beroep van [appellanten sub 1] heeft betrekking op het perceel [locatie sub 1], waarop de bestemming "Wonen" is gelegd. In het bestreden besluit heeft de raad de door [appellanten sub 1] ingediende zienswijze ongegrond verklaard op de grond dat de mogelijkheid om op deze locatie een parkeermogelijkheid te realiseren op korte termijn onhaalbaar is gebleken.
2.3. [appellanten sub 1] voeren aan dat op het perceel [locatie sub 1] ten onrechte de bestemming "Wonen" is gelegd. Al sinds de vaststelling van het vorige bestemmingsplan, begin jaren tachtig, heeft het gemeentebestuur hun in het vooruitzicht gesteld dat het perceel [locatie sub 1] zou worden ingericht als parkeervoorziening. De op dit punt gewekte verwachtingen behoren in het bestemmingsplan te worden ingelost. Daarbij is van belang dat de grond van het perceel - mogelijk ernstig - vervuild is en de gemeente zorg zou moeten dragen voor sanering.
Subsidiair betogen [appellanten sub 1] dat de in het voorontwerp van het plan opgenomen wijzigingsbevoegdheid, die erin voorzag dat de bestemming "Wonen" met betrekking tot het perceel [locatie sub 1] kon worden gewijzigd in de bestemming "Verkeer - Verblijf" voor de realisering van een openbare parkeervoorziening, een wezenlijk onderdeel van het plan uitmaakte die niet in het ontwerp van het plan kon worden geschrapt.
2.3.1. De raad stelt dat in de uitgangspuntennotitie voor het bestemmingsplan uit 2004 was opgenomen dat werd gezocht naar oplossingen om de parkeerdruk in het centrum van Hasselt te verlagen, waarbij werd opgemerkt dat onder andere het perceel [locatie sub 1] een optie zou kunnen zijn om parkeerplaatsen aan te leggen, mits die locatie - die particulier eigendom is - vrij zou komen. Daarom was in de voorontwerp-versie van het bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid naar de bestemming "Verkeer - Verblijf" voor het perceel opgenomen. Vervolgens is meermalen gepoogd het perceel aan te kopen, maar die pogingen liepen vast omdat de vraagprijs van het perceel te hoog was en een bodemsanering zou moeten plaatsvinden. Daardoor zouden de kosten van verwerving niet in verhouding staan tot de mogelijkheid om aldaar parkeerplaatsen te realiseren. Omdat realisering van parkeerplaatsen op het perceel binnen de planperiode dus zeer onzeker was en het bestemmen van het perceel als openbare ruimte de rechten van de eigenaar ervan teveel zou aantasten, achtte de raad het opnemen van de wijzigingsbevoegdheid in het ontwerp van het bestemmingsplan ongewenst. Abusievelijk is in paragraaf 8.1 van de toelichting op het ontwerpbestemmingsplan echter een passage over het creëren van parkeerplaatsen op het perceel [locatie sub 1] blijven staan. Die passage komt in de bij het bestreden besluit vastgestelde versie van het bestemmingsplan niet meer voor.
Daarnaast betoogt de raad dat nooit is toegezegd dat het perceel [locatie sub 1] zou worden aangekocht en voor parkeren zou worden ingericht.
2.3.2. Met betrekking tot het betoog van [appellanten sub 1] dat bij hen de verwachting is gewekt dat op het perceel [locatie sub 1] een parkeergelegenheid gerealiseerd zou worden, wordt overwogen dat in het algemeen geen rechten kunnen worden ontleend aan verwachtingen die zijn gewekt door personen die niet ter zake beslissingsbevoegd zijn. De bevoegdheid tot het vaststellen van een bestemmingsplan berust bij de gemeenteraad.
Uit de door [appellanten sub 1] overgelegde stukken blijkt dat het gemeentebestuur het in verband met de grote parkeerdruk in het centrum van Hasselt in het verleden wenselijk heeft geacht om het perceel [locatie sub 1] aan te kopen en in te richten als parkeerplaats en de mogelijkheden daartoe heeft onderzocht. Volgens een aantal door [appellanten sub 1] aangehaalde teksten is hier ook door andere partijen op aangedrongen. Hieruit blijkt echter niet dat door of namens de raad in rechte te honoreren verwachtingen zijn gewekt dat het perceel zou worden bestemd als parkeergelegenheid, dan wel dat het bestemmingsplan voor het perceel in een wijzigingsbevoegdheid ter zake zou voorzien. Dat in het voorontwerp van het bestemmingsplan een dergelijke wijzigingsbevoegdheid was opgenomen vormt geen grond voor een ander oordeel nu op een voorontwerp, gelet op het karakter daarvan, niet het vertrouwen kan worden gebaseerd dat het plan overeenkomstig dat voorontwerp zal worden vastgesteld. Dat de in het voorontwerp opgenomen wijzigingsbevoegdheid niet mocht worden geschrapt valt voorts niet in te zien, nu de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) noch enige andere bepaling zich ertegen verzet dat bestemmingen in het ontwerpbestemmingsplan worden gewijzigd ten opzichte van het voorontwerp van het plan en tegen dergelijke wijzigingen zienswijzen kunnen worden ingediend en vervolgens beroep kan worden ingesteld.
Wat betreft de uit de toelichting bij het ontwerp van het bestemmingsplan geschrapte passage over het mogelijk in de toekomst creëren van parkeerplaatsen op het perceel [locatie sub 1] wordt overwogen dat aan deze passage evenmin verwachtingen konden worden ontleend omdat de toelichting geen deel uitmaakt van de planregels zodat daaraan geen bindende betekenis toekomt.
Ter zitting hebben [appellanten sub 1] toegelicht dat zij met hun beroep vooral willen bereiken dat een einde komt aan de reeds jarenlang bestaande onduidelijke en rommelige situatie op het perceel [locatie sub 1]. Op het perceel staan bouwvallige bouwwerken die niet passen in het beschermd stadsgezicht. Ook is er in strijd met de voorheen geldende bestemming een zeecontainer geplaatst en vinden bedrijfsactiviteiten plaats die bodemverontreiniging veroorzaken die zich uitstrekt tot de omliggende percelen, aldus [appellanten sub 1]. Zij willen daarom dat de bodem ter plaatse wordt gesaneerd.
Dit betoog kan - wat er van zij - niet tot een ander oordeel leiden omdat de onderhavige procedure betrekking heeft op de vaststelling van het bestemmingsplan. Nu ook op grond van het vorige plan de bestemming "Wonen" op het perceel rustte, op het perceel ingevolge het bestemmingsplan slechts bijgebouwen mogen worden opgericht en de bestemming reeds is gerealiseerd, heeft de raad in redelijkheid niet zodanige bodemverontreiniging behoeven vermoeden dat de verwezenlijking van de bestemming niet mogelijk is. Voorts voorziet niet de Wro maar in het bijzonder de Wet bodembescherming in regels omtrent bodemsanering, zodat de vraag of de bodem ter plaatse gesaneerd dient te worden in deze procedure niet aan de orde kan komen. De vraag of op het perceel [locatie sub 1] wordt gehandeld in strijd met de bestemming kan aan de orde worden gesteld in een handhavingsprocedure.
2.3.3. In hetgeen [appellanten sub 1] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan wat betreft het plandeel met de bestemming "Wonen" ter plaatse van het perceel [locatie sub 1] strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van [appellanten sub 1] is ongegrond.
De beroepen van [appellanten sub 2], [appellanten sub 3], [appellanten sub 4] en [appellant sub 5].
2.4. De beroepen van [appellant sub 5] hebben betrekking op de wijziging die door het bij de vaststelling van het bestemmingsplan door de raad aangenomen amendement van de ChristenUnie en de PvdA van 28 mei 2009 (hierna: het amendement) in het bestemmingsplan is aangebracht. Door dit amendement is artikel 3.5 van de planregels - dat betrekking heeft op de locatie Aalvanger - gewijzigd, waardoor een aantal aan de wijzigingsbevoegdheid verbonden voorwaarden is vervallen.
2.5. [appellanten sub 4] voeren aan dat zij als direct belanghebbenden en omwonenden niet persoonlijk zijn gekend in de wijziging die door het amendement in het bestemmingsplan is aangebracht.
2.5.1. Vast staat dat is voldaan aan de wettelijke vereisten ter zake van de kennisgeving van de terinzagelegging. In de Wro, noch in enig ander wettelijk voorschrift valt een bepaling aan te wijzen op grond waarvan het gemeentebestuur in een geval als hier aan de orde verplicht is eventuele belanghebbenden persoonlijk in kennis te stellen van de terinzagelegging van een gewijzigd vastgesteld bestemmingsplan. Het feit dat [appellanten sub 4] hebben verzocht om te worden opgenomen in een bestand van omwonenden van de locatie Aalvanger leidt niet tot een ander oordeel nu [appellanten sub 4] niet aannemelijk hebben gemaakt dat van de zijde van het gemeentebestuur naar aanleiding van dat verzoek een rechtens te honoreren toezegging ter zake is gedaan. Het betoog faalt.
2.6. [appellant sub 5] voeren aan dat aan artikel 3.5 van de planregels na amendering geen beperkende voorwaarden, zoals bouwmassa en goot- en nokhoogte, meer zijn verbonden. Aan deze wijziging ligt geen stedenbouwkundige visie ten grondslag en zij is in strijd met de toelichting bij het bestemmingsplan en de notitie "Ruimtelijke visie ten behoeve van de art. 19 procedure voor de uitbreiding van het gemeentehuis" (hierna: de ruimtelijke visie).
Voorts betogen [appellant sub 5] dat, nu de wijzigingsbevoegdheid ingevolge artikel 3.5 van de planregels aan het college van burgemeester en wethouders toekomt, de raad niet bevoegd was deze wijziging aan te brengen en dat de wijziging, gelet op haar belang, als apart besluit gepubliceerd had moeten worden.
Tevens betwijfelen [appellant sub 5] of het akoestisch onderzoek van Alcedo van 6 december 2007 (hierna: het akoestisch onderzoek), waarop de bij het bestemmingsplan behorende beschikking vaststelling hogere grenswaarde(n) is gebaseerd, nog wel van waarde is. Dit onderzoek is immers gebaseerd op de voorwaarden die in het ontwerpbestemmingsplan werden gesteld aan de wijzigingsbevoegdheid, niet op de wijzigingsbevoegdheid zoals die nu in het plan is opgenomen en die niet voorziet in een maximale bouwhoogte.
2.6.1. Artikel 3.5 van de planregels van het ontwerpbestemmingsplan - voor zover hier van belang - luidde:
Ter plaatse van de aanduiding Wro-zone-wijzigingsgebied mogen de voormalige boerderij en hooikap worden opgesplitst in meer wooneenheden onder de volgende voorwaarden:
b) de voormalige boerderij en hooikap worden gerestaureerd of worden vervangen door historiserende nieuwbouw met dezelfde bouwmassa en goot- en bouwhoogte;
c) het bepaalde in artikel 2.14 Waarde - Cultuurhistorie in acht wordt genomen, hetgeen betekent dat de kapvorm, nokrichting en rode gebakken pannen zijn voorgeschreven;
d) binnen deze gerestaureerde gebouwen of historiserende nieuwbouw niet meer dan 16 appartementen of niet meer dan 8 grondgebonden woningen worden gerealiseerd;
2.6.2. In artikel 3.5 van de planregels van het gewijzigd vastgestelde bestemmingsplan zijn de hiervoor genoemde voorwaarden onder b) en c) vervallen en luidt de voorwaarde onder d), die is vernummerd in onder b):
dat er op deze locatie niet meer dan 16 appartementen of 8 grondgebonden woningen worden gerealiseerd.
2.6.3. Ingevolge artikel 3.1 van de Wro is de raad het orgaan dat bevoegd is een bestemmingsplan vast te stellen. Gelet daarop is de raad eveneens het bevoegde orgaan om een wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, van de Wro in het bestemmingsplan op te nemen. De raad kan voorts bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen aanbrengen ten opzichte van het ontwerp. Slechts indien de afwijkingen van het ontwerp naar aard en omvang zodanig groot zijn dat een wezenlijk ander plan zou worden vastgesteld, dient de wettelijke voorbereidingsprocedure opnieuw te worden doorlopen.
Artikel 3.5 van de planregels heeft betrekking op gronden die op de plankaart zijn aangeduid als "Wro-zone-wijzigingsgebied", welke aanduiding blijkens de plankaart alleen geldt voor de locatie Aalvanger. De wijziging van de planregel brengt geen verandering in het gebruik van het perceel, dat bestemd blijft voor woondoeleinden. De afwijking van het ontwerp is naar aard en omvang dan ook niet van dien aard dat geoordeeld moet worden dat een wezenlijk ander plan voorligt. Er is in zoverre geen grond voor het oordeel dat de raad het bestemmingsplan op dit punt niet gewijzigd heeft mogen vaststellen.
2.6.4. Niet in geschil is dat de locatie Aalvanger ligt in een gebied dat is aangewezen als beschermd stadsgezicht. In de toelichting van het bestemmingsplan staat over de locatie onder meer vermeld dat de huidige bebouwing bestaat uit een niet meer in gebruik zijnde boerderij. Het gaat om robuuste agrarische bedrijfsgebouwen met grote rode kappen. Het groengebied aan de westzijde van het voormalige agrarische bedrijf is belangrijk in verband met het zicht op het naastgelegen Jennegiespad met een houten ophaalbrug, het achterliggende bolwerk en de toren van de kerk. Om die reden is de ruimtelijke waardering hoog. De geïsoleerde ligging van de boerderij en de hoge waardering van het landschap leggen vergaande beperkingen op aan de herinrichting van het gebied. In de toelichting staat voorts vermeld dat de verschijningsvorm van de boerderij beschermd dient te worden, dat bij herbouw de vormgeving van de bebouwing in hoofdlijnen vergelijkbaar dient te zijn met de huidige bouwvorm en dat eventueel nieuw te bouwen woningen of appartementen binnen de bestaande bouwmassa of in de vorm van historiserende nieuwbouw met de uiterlijke verschijningsvorm en bouwmassa van de voormalige boerderij moeten worden gerealiseerd. De passage over de locatie Aalvanger in de ruimtelijke visie heeft een met deze toelichting vergelijkbare strekking en hetzelfde geldt voor de door [appellanten sub 4] overgelegde passages uit de notitie "Uitbreiding gemeentehuis Zwartewaterland".
2.6.5. Blijkens de plankaart rust op de locatie Aalvanger de dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie". Zoals door de raad ter zitting is bevestigd, is door het aangenomen amendement slechts artikel 3.5 van de planregels gewijzigd en is de dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie" op de locatie blijven rusten. Dit brengt mee dat ondanks dat de artikelen 3.5, aanhef en onder b en c, van de planregels van het ontwerpplan in het vastgestelde plan zijn vervallen, artikel 2.14 van de planregels op de locatie Aalvanger van toepassing is gebleven. Ingevolge de in deze bepaling opgenomen bouwregels dient voor de minimale en maximale maatvoering van gebouwen de bij de planregels behorende tabel "maatvoering gebouwen" in acht te worden genomen. Volgens deze tabel geldt voor de locatie Aalvanger een pandbreedte van 10 meter, een maximale nokhoogte van 9 meter, een minimale goothoogte van 2,50 meter, een maximale goothoogte van 3 meter, een dakhelling tussen 45o en 60o en maximaal 1 bouwlaag. Voorts bevat artikel 2.14 onder meer regels met betrekking tot de kapvorm van gebouwen en de toepassing van voor Hasselt gebruikelijke materialen en kleuren, en is bepaald dat het college van burgemeester en wethouders op deze punten nadere eisen kunnen stellen. Gelet daarop valt niet in te zien dat het plan door de gewijzigde vaststelling van artikel 3.5 van de planregels onvoldoende waarborgt dat eventueel nieuw te bouwen woningen of appartementen binnen de bestaande bouwmassa of in de vorm van nieuwbouw met de uiterlijke verschijningsvorm en bouwmassa van de voormalige boerderij zal worden gerealiseerd. [appellant sub 5] kunnen niet worden gevolgd in de stelling dat door de wijziging van artikel 3.5 van de planregels voor eventuele nieuwbouw op de locatie Aalvanger geen beperkende voorwaarden meer gelden. Er is geen grond voor het oordeel dat het gewijzigd vastgestelde plan op dit punt in strijd is met de toelichting bij het bestemmingsplan en de ruimtelijke visie.
2.6.6. Naar aanleiding van het betoog van [appellant sub 5] over het akoestisch onderzoek wordt het volgende overwogen.
Vast staat dat de locatie Aalvanger ligt binnen de geluidszone vanwege de N331 en de N377. Omdat uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting ter plaatse van de locatie Aalvanger ten gevolge van wegverkeerslawaai van de N377 hoger is dan de voorkeursgrenswaarde, is voor de locatie een hogere grenswaarde vastgesteld. Ter zitting is gebleken dat [appellant sub 5] niet zijn opgekomen tegen het besluit vaststelling hogere grenswaarde(n) van 14 april 2009 en dat dat besluit in rechte onaantastbaar is geworden. Nu tegen dit besluit aparte rechtsmiddelen hebben opengestaan, kunnen de bezwaren van [appellant sub 5] die zijn gericht tegen de vaststelling van de hogere grenswaarde(n) in deze procedure niet meer aan de orde komen.
Dat laat echter onverlet dat in het kader van de totstandkoming van het plan dient te worden bezien of aan de vastgestelde hogere grenswaarde kan worden voldaan. Niet in geschil is dat het akoestisch onderzoek is gebaseerd op de voorwaarden die in het ontwerpbestemmingsplan werden gesteld aan de wijzigingsbevoegdheid en niet op de wijzigingsbevoegdheid zoals die in het vastgestelde plan is opgenomen. Echter, zoals hiervoor is overwogen, is ingevolge het plan, net als ingevolge het ontwerpplan, artikel 2.14 van de planregels op de locatie Aalvanger van toepassing en gelden daardoor op grond van het plan vergelijkbare beperkingen met betrekking tot de maatvoering van eventuele nieuwbouw als op grond van het ontwerpplan. Gelet daarop vormt de enkele omstandigheid dat bij het akoestisch onderzoek het ontwerpplan als uitgangspunt is genomen onvoldoende grond voor het oordeel dat de raad zich bij het beoordelen van de vraag of kan worden voldaan aan de vastgestelde hogere grenswaarde niet op het akoestisch onderzoek heeft mogen baseren.
Wat betreft de stelling dat bij het akoestisch onderzoek ten onrechte de emissiegetallen voor motoren en bromfietsers niet zijn meegenomen, wordt overwogen dat in de toelichting bij de Reken- en meetvoorschriften geluidhinder 2006 staat dat motorrijwielen een zodanig gering deel uitmaken van de totale verkeersstroom, dat ze doorgaans geen significante invloed hebben op het equivalente geluidsniveau en daarom niet zijn opgenomen bij de in ogenschouw te nemen categorieën motorvoertuigen. Wel kan nader onderzoek nodig zijn in gevallen waarin dergelijke voertuigen een relevante bijdrage leveren aan het equivalente geluidsniveau, aldus de toelichting. Dat sprake is van een situatie waarin extra onderzoek nodig is, hebben [appellant sub 5] echter niet aannemelijk gemaakt. De enkele stelling dat het aantal motoren en bromfietsers op de N377 in aantallen niet te verwaarlozen is, is daartoe onvoldoende. Ook in hetgeen [appellant sub 5] overigens over het akoestisch rapport hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat raad zich niet op het akoestisch onderzoek heeft mogen baseren.
2.6.7. In hetgeen [appellant sub 5] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan voor zover het betreft de aanduiding "Wro-zone - wijzigingsgebied" met betrekking tot de locatie Aalvanger en artikel 3.5 van de planregels strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van [appellant sub 5] is ongegrond.
Het beroep van [appellanten sub 6]
2.7. [appellanten sub 6] komen op tegen de toekenning van de functieaanduiding "specifieke vorm van verkeer - parkeren in groen" aan de gronden met de bestemming "Groen" aan de Van Nahuysweg.
2.7.1. In het bestreden besluit heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat uit een parkeeronderzoek dat werd uitgevoerd in het kader van het Erfplan Hasselt is gebleken dat er meer auto's in het centrum geparkeerd staan dan er parkeerplaatsen zijn, zodat extra parkeerplaatsen nodig zijn. De enige locatie waar dat kan, is de Van Nahuysweg. Omdat "Groen" de hoofdbestemming blijft, is het opnemen van de parkeerfunctie een kleinschalige ingreep in de openbare ruimte die het beschermd stadsgezicht niet zal aantasten.
2.7.2. [appellanten sub 6] voeren aan dat er in het centrum van Hasselt al jarenlang parkeerproblemen zijn en dat de gemeente daarom al jaren van plan is een parkeerbeleidsplan op te stellen, hetgeen nog niet is gebeurd. Het nu al vastleggen in het bestemmingsplan van onderdelen uit beleidsplannen die nog gepresenteerd moeten worden achten zij voorbarig.
Zij voeren voorts aan dat het mogelijk maken van de aanleg van parkeerplaatsen op de groenstrook langs het Zwarte Water stedenbouwkundig en landschappelijk onverantwoord is en zij achten de ingreep, omdat het om een klein gebied gaat, verhoudingsgewijs groot. Daarbij komt dat onduidelijk is hoeveel parkeerplaatsen gerealiseerd zullen mogen worden. Gelet hierop betwijfelen [appellanten sub 6] tevens of het waterschap en Rijkswaterstaat het standpunt van de raad onderschrijven dat de parkeerfunctie het beschermd stadsgezicht niet aantast.
Ook staat volgens [appellanten sub 6] niet vast dat er behoefte is aan extra parkeerplaatsen aan de Van Nahuysweg. Het parkeeronderzoek waarop de raad zich baseert is uitgevoerd in 2003 en 2004 en dus verouderd. Voorts is de Van Nahuysweg niet de enige locatie waar extra parkeerruimte kan worden gecreëerd. Zij stellen dat op de parkeerterreinen aan de Julianakade en de Grintwal parkeerruimte over is en dat er aan de Werkerlaan nog plaats is voor tientallen extra parkeervakken.
2.7.3. De raad voert aan dat na het stopzetten van het Erfplan het standpunt van het gemeentebestuur dat de locatie aan de Van Nahuysweg zeer geschikt is voor het aanleggen van parkeerplaatsen, niet is gewijzigd. Een nieuw parkeeronderzoek is weliswaar nodig om concreet uit te werken hoeveel plaatsen precies nodig zijn en waar deze moeten worden aangelegd, maar er hebben zich na het onderzoek uit 2003 geen ontwikkelingen voorgedaan die aanleiding geven om aan te nemen dat het parkeerplaatsentekort is verminderd.
De raad voert voorts aan dat "Groen" de belangrijkste bestemming blijft binnen het gebied, wat voorwaarden stelt aan de landschappelijke inpassing bij de uitwerking van de plannen. Daarnaast rechtvaardigt het belang van het oplossen van de parkeerproblematiek enige aantasting van de landschappelijke uitstraling van het gebied.
2.7.4. De Afdeling overweegt dat de raad bij de keuze van de bestemming een afweging dient te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beoordelingsvrijheid. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting kan niet worden geoordeeld dat de raad zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat zich in het centrum van Hasselt parkeerproblematiek voordoet die oplossing behoeft in de vorm van extra parkeerplaatsen. Wat betreft de door [appellanten sub 6] genoemde alternatieve locaties aan de Werkerlaan, de Julianakade en de Grintwal heeft de raad zich voorts in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze minder geschikt zijn om het probleem om te lossen omdat de Van Nahuysweg (veel) dichter bij het winkelgebied van Hasselt ligt dan de genoemde locaties.
Wat betreft het betoog van [appellanten sub 6] over het ontbreken van een integraal parkeerbeleid wordt overwogen dat de raad niet verplicht is beleid te ontwikkelen en vast te leggen alvorens een bestemmingsplan vast te stellen. Daarbij komt dat het bestemmingsplan de aanleg van parkeerplaatsen aan de Van Nahuysweg slechts mogelijk maakt, maar daar niet toe verplicht. Het plan staat er niet aan in de weg dat in nog te ontwikkelen beleid ook andere mogelijke oplossingen voor het parkeerprobleem worden meegenomen. Ook het aantal aan te leggen parkeerplaatsen kan daarbij nog onderwerp zijn van nadere overweging.
De raad heeft zich voorts op het standpunt kunnen stellen dat doordat "Groen" de belangrijkste bestemming blijft binnen het gebied, voorwaarden worden gesteld aan de landschappelijke inpassing bij de uitwerking van de plannen. Daarbij rust, zoals de raad met juistheid heeft gesteld, op de gronden waar het geschil betrekking op heeft de dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie". Artikel 2.4, eerste lid, aanhef en onder 6 en 8, van de planregels brengt dat mee dat de aangewezen gronden bestemd zijn voor parkeren in groen met dien verstande dat in de eerste plaats het bepaalde in artikel 2.14 van toepassing is. Ingevolge artikel 2.14, vierde lid, voor zover hier van belang, is voor het aanleggen van parkeergelegenheden een aanlegvergunning van het college van burgemeester en wethouders vereist, en is een van de criteria voor vergunningverlening dat door de werken en/of werkzaamheden de mogelijkheden voor het behoud, de versterking of het herstel van de te beschermen cultuurhistorische waarden niet in onevenredige mate worden aangetast of verkleind. Gelet hierop is er geen grond voor het oordeel dat reeds door het opnemen van de mogelijkheid om parkeergelegenheid ter plaatse aan te leggen de landschappelijke uitstraling van het gebied onevenredig wordt aangetast.
2.7.5. Wat betreft de vraag of het waterschap en Rijkswaterstaat het standpunt van de raad in deze onderschrijven wordt overwogen dat ingevolge artikel 3.8, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wro, gelezen in samenhang met artikel 3:12 van de Algemene wet bestuursrecht, de kennisgeving van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan wordt toegezonden aan die diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het geding zijn en aan de betrokken waterschapsbesturen. Voorts wordt de kennisgeving van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan toegezonden aan die diensten en bestuursorganen. Ter zitting heeft de raad onweersproken gesteld dat aan deze verplichting is voldaan en dat van de zijde van Rijkswaterstaat en het waterschap geen bezwaren zijn geuit tegen de door [appellanten sub 6] bestreden functieaanduiding.
2.7.6. In hetgeen [appellanten sub 6] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan wat betreft de toekenning van de functieaanduiding "(sv-pig) specifieke vorm van verkeer - parkeren in groen" aan het plandeel met de bestemming "Groen" aan de Van Nahuysweg strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van [appellanten sub 6] is ongegrond.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond;
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, voorzitter, en mr. J.A. Hagen en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.I. Breunese-van Goor, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Breunese-van Goor
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 september 2010