ECLI:NL:RVS:2010:BN5943

Raad van State

Datum uitspraak
31 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201007638/2/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.G.J. Parkins-de Vin
  • D. van Leeuwen
  • H.H.C. Visser
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in hoger beroep inzake uitzetting van vreemdelingen naar Griekenland

In deze zaak heeft de Raad van State op 31 augustus 2010 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een hoger beroep van vreemdelingen tegen de afwijzing van hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel. De vreemdelingen waren op 25 augustus 2010 in bewaring gesteld op basis van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000, omdat de noodzakelijke documenten voor hun terugkeer beschikbaar waren of binnen korte termijn beschikbaar zouden komen. De minister van Justitie had hen op 2 september 2010 willen overdragen aan de autoriteiten van Griekenland, waarbij hij zich beriep op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, dat inhoudt dat men ervan kan uitgaan dat Griekenland zijn verdragsverplichtingen zal nakomen. De voorzitter van de Raad van State oordeelde dat de beoordeling van de grief van de vreemdelingen nader onderzoek vereiste, wat in deze procedure niet mogelijk was. Gezien het spoedeisende belang, zoals bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, werd besloten om de vreemdelingen niet uit te zetten totdat op het hoger beroep was beslist. Tevens werd de minister veroordeeld tot het betalen van proceskosten aan de vreemdelingen, ter hoogte van € 437,00, voor rechtsbijstand verleend door een derde. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige afweging van belangen in asielzaken en de toepassing van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.

Uitspraak

201007638/2/V3.
Datum uitspraak: 31 augustus 2010
Raad van State
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, vierde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
[de vreemdelingen],
verzoekers,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 8 juli 2010 in zaken nrs. 09/44583 en 09/44587 in de gedingen tussen:
de vreemdelingen
en
de staatssecretaris van Justitie (lees: de minister).
1. Procesverloop
Bij uitspraak van 8 juli 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank de door de vreemdelingen ingestelde beroepen tegen de afwijzing van hun aanvragen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 5 augustus 2010, hoger beroep ingesteld.
Voorts hebben de vreemdelingen de voorzitter bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 29 augustus 2010, verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
2. Overwegingen
2.1. Het verzoek is er op gericht te voorkomen dat de vreemdelingen worden uitgezet gedurende de behandeling van het ingestelde hoger beroep.
2.2. De in hoger beroep voorgedragen grief is gericht tegen het oordeel van de rechtbank, samengevat weergegeven, dat de minister zich met een beroep op het interstatelijk vertrouwensbeginsel op het standpunt heeft kunnen stellen dat ervan kan worden uitgegaan dat Griekenland haar verdragsverplichtingen zal nakomen.
De beoordeling van de grief vergt nader onderzoek, waartoe deze procedure zich niet goed leent. In de bij het verzoek overgelegde stukken staat dat de vreemdelingen op 25 augustus 2010, ingevolge artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000 in bewaring zijn gesteld, omdat de voor terugkeer noodzakelijke bescheiden voorhanden zijn, dan wel binnen korte termijn voorhanden zullen zijn. Daarnaast is aan het verzoek ten grondslag gelegd dat de minister bij brief van 26 augustus 2010 aan de gemachtigde van de vreemdelingen heeft medegedeeld dat hij voornemens is de vreemdelingen op 2 september 2010 over te dragen aan de autoriteiten van Griekenland. Nu gezien het vorenstaande is gebleken van een spoedeisend belang, als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, ziet de voorzitter, gelet op de betrokken belangen, aanleiding om de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.3. De voorzitter acht termen aanwezig om de minister op na te vermelden wijze in de proceskosten te veroordelen.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de vreemdelingen niet worden uitgezet, totdat op het door hen ingestelde hoger beroep is beslist;
II. veroordeelt de minister van Justitie in de door de vreemdelingen in verband met de behandeling van het verzoek gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 437,00 (zegge: vierhonderdzevenendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, ambtenaar van Staat.
w.g. Parkins-de Vin
voorzitter
w.g. Van Leeuwen
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2010
373-577.
Verzonden: 31 augustus 2010
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser