201003975/1/H2.
Datum uitspraak: 1 september 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Nijefurd,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 31 maart 2010 in zaak nr. 08/2382 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Nijefurd.
Bij besluit van 9 september 2008 heeft het college een verzoek van [appellant] om vergoeding van planschade afgewezen.
Bij brief van 30 september 2008 heeft [appellant] daartegen bezwaar gemaakt en het college verzocht in te stemmen met rechtstreeks beroep op de administratieve rechter als bedoeld in artikel 7:1a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
Het college heeft ingestemd met dat verzoek.
Bij uitspraak van 31 maart 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het als beroep behandelde bezwaar tegen het besluit gegrond verklaard, het besluit vernietigd en bepaald dat het college met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit neemt op de aanvraag van [appellant]. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 april 2010, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben de Afdeling desgevraagd toestemming gegeven de zaak met toepassing van artikel 8:57 van de Awb zonder behandeling ter zitting af te doen.
2.1. Ingevolge artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), zoals dit gold ten tijde hier van belang, kennen burgemeester en wethouders, voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van een vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de WRO schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
2.1.1. Bij de beoordeling van een verzoek om planschadevergoeding dient te worden bezien, of sprake is van een wijziging van het planologische regime waardoor een belanghebbende in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient een vergelijking te worden gemaakt tussen de gestelde schadeveroorzakende planologische maatregel en het voordien geldende planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, doch hetgeen op grond van het oude planologische regime maximaal kon worden gerealiseerd en na de planologische maatregel maximaal kan worden gerealiseerd, ongeacht de vraag of verwezenlijking daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.
2.2. [appellant] is eigenaar van het perceel met woning gelegen aan de Noard 81 te Workum. Hij heeft verzocht om vergoeding van de waardevermindering van zijn perceel en woning ten gevolge van een krachtens artikel 19 WRO genomen vrijstellingsbesluit van 12 september 2006 voor, voor zover thans van belang, de oprichting van een appartementencomplex met negen wooneenheden ten zuidwesten van zijn perceel, op en nabij de locatie van de voormalige gereformeerde kerk.
2.2.1. Voorheen gold ter plaatse het op 21 september 1993 door de raad van de gemeente Nijefurd vastgestelde en op 9 mei 1994 door gedeputeerde staten van Friesland goedgekeurde bestemmingsplan "Correctieve en partiële herziening van het bestemmingsplan Workum-Kom" (hierna: het bestemmingsplan), dat aan de betrokken grond de bestemming "Maatschappelijke doeleinden" toekende.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, waren deze gronden bestemd voor religieuze, medische, sociale, culturele, onderwijs- en overheidsinstellingen en wonen met de bijbehorende gebouwen, andere bouwwerken en terreinen.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder m, wordt in deze voorschriften verstaan onder woning: een ruimte welke blijkens zijn indeling en inrichting kennelijk is bestemd voor het voeren van een zelfstandige huishouding.
2.2.2. Bij besluit van 9 september 2008 heeft het college zich met verwijzing naar een aan hem uitgebracht rapport van Maandag Planschadeadvies van 23 juli 2008 op het standpunt gesteld dat [appellant] door de planologische wijzigingen per saldo niet in een nadeliger situatie is komen te verkeren. Het college heeft daartoe onder meer van belang geacht dat onder het oude planologische regime de mogelijkheid bestond om op de betreffende gronden vier woningen op te richten met een maximale bouwhoogte van 12,6 m dan wel 8,4 m.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat onder het oude planologische regime de mogelijkheid bestond om de eerste verdieping van de vier toegestane woningen voor hoofdbewoning te gebruiken.
2.3.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat artikel 1, aanhef onder m, van de planvoorschriften noch de overige bepalingen van het bestemmingsplan grond bieden voor de door [appellant] gestelde beperking van bewoning tot louter de begane grond van de onder het oude planologische regime toegestane vier woningen. Het college heeft, uitgaande van de maximaal te realiseren mogelijkheden onder het oude planologische regime, terecht de bewoning van de eerste verdieping van de woningen bij de planvergelijking betrokken.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak, voor zover aangevallen, dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. J.A. Hagen, leden, in tegenwoordigheid van mr. T.E. Larsson-van Reijsen, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Larsson-van Reijsen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 september 2010