ECLI:NL:RVS:2010:BN5711

Raad van State

Datum uitspraak
27 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201004283/2/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake bestemmingsplan Osdorperweg e.o.

Op 16 februari 2010 heeft de stadsdeelraad van Amsterdam het bestemmingsplan "Osdorperweg e.o." vastgesteld. Tegen dit besluit heeft een verzoeker, vertegenwoordigd door [verzoekster A] en [verzoeker B], op 29 april 2010 beroep ingesteld bij de Raad van State. Tevens is er een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak heeft het verzoek op 17 augustus 2010 ter zitting behandeld. De voorzitter oordeelt dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet kan worden toegewezen, omdat er geen spoedeisend belang is aangetoond. De voorzitter wijst erop dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. Het plangebied ligt aan de westzijde van Amsterdam en het bestemmingsplan is voornamelijk conserverend van aard. De verzoeker betoogt dat het bestemmingsplan zijn woon- en leefklimaat negatief zal beïnvloeden, omdat er geen bouwvlakken zijn toegekend aan zijn percelen. De voorzitter concludeert dat er geen concrete plannen zijn voor uitbreiding van de bestaande bebouwing en dat de procedure in de hoofdzaak kan worden afgewacht. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201004283/2/R1.
Datum uitspraak: 27 augustus 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoekster A] en [verzoeker B] (hierna tezamen in enkelvoud: [verzoeker]), beiden wonend te [woonplaats],
en
de deelraad van het stadsdeel Osdorp, thans de deelraad van het stadsdeel Amsterdam Nieuw-West (hierna: de stadsdeelraad),
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 16 februari 2010 heeft de stadsdeelraad het bestemmingsplan "Osdorperweg e.o." vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoeker] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 april 2010, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 april 2010, heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 17 augustus 2010, waar [verzoeker], in de persoon van [verzoekster A] en [verzoeker B] en bijgestaan door mr. E.M. Timmer, advocaat te Purmerend, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plangebied ligt aan de westzijde van Amsterdam tussen de Amsterdamse stadsdelen Osdorp en Geuzenveld-Slotermeer en de bebouwing van Zwanenburg en Halfweg. Het plan is in hoofdzaak conserverend van aard en de bestaande functies en bebouwing zijn vastgelegd met beperkte uitbreidingsmogelijkheden.
2.3. Het verzoek heeft betrekking op de vaststelling van het plan voor de gronden van [verzoeker] aan de [locatie]. [verzoeker] voert aan dat, nu het plan aan zijn percelen met de bestemming "Bedrijf" geen bebouwingspercentage maar bouwvlakken toekent zodat op deze gronden geen nieuwe bedrijfsbebouwing of uitbreiding van bestaande bedrijfsbebouwing is toegestaan, zijn woon- en leefklimaat zal verslechteren omdat de percelen onvoldoende praktisch ingericht kunnen worden.
[verzoeker] betoogt voorts dat op de plankaart ten onrechte voor enkele legaal opgerichte bedrijfsgebouwen geen bouwvlak is toegekend. Hij vreest dat het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam Nieuw-West tot handhaving zal besluiten, nu hij een twaalftal zogeheten wrakingsbrieven van het dagelijks bestuur heeft ontvangen waarin enkele bouwwerken als illegaal worden aangemerkt en hem wordt gevraagd een einde te maken aan deze illegale situatie. De weigering om het huidige gebruik en de al meer dan 35 jaar aanwezige bebouwing als zodanig te bestemmen is in strijd met het vertrouwensbeginsel, aldus [verzoeker].
2.3.1. De voorzitter overweegt dat ter zitting niet is gebleken dat [verzoeker] concrete plannen heeft om op de desbetreffende gronden bestaande bedrijfsbebouwing uit te breiden of nieuwe bedrijfsbebouwing op te richten om de inrichting van de gronden te verbeteren. De door [verzoeker] aangevoerde omstandigheid dat het plan het dagelijks bestuur de mogelijkheid biedt om hangende het beroep tot handhaving ten aanzien van bestaande bedrijfsbebouwing over te gaan, is niet een omstandigheid op grond waarvan de procedure in de hoofdzaak in redelijkheid niet kan worden afgewacht. Immers tegen een dergelijke beslissing tot handhaving kunnen rechtsmiddelen worden aangewend en in die procedure kan [verzoeker] zijn bezwaren naar voren brengen. Bovendien kan [verzoeker] met een schorsing van het plan niet bereiken hetgeen hij kennelijk daarmee beoogt, nu een schorsing er niet toe leidt dat aan het dagelijks bestuur het recht wordt ontzegd om handhavend op te treden tegen bouwwerken die zonder bouwvergunning zijn opgericht.
Voor zover [verzoeker] in het plan voor bestaande bedrijfsbebouwing bouwvlakken wenst, overweegt de voorzitter dat de onderhavige procedure zich daar niet voor leent. Het treffen van een dergelijke voorziening is in het algemeen te verstrekkend, aangezien ook de uitspraak van de Afdeling, gelet op de aard van de toetsing in de bodemprocedure, doorgaans niet zal strekken tot het zelfvoorziend vaststellen van bouwvlakken als door [verzoeker] beoogd. Van een bijzondere omstandigheid die daartoe desondanks zou nopen, is de voorzitter niet gebleken. Een en ander leidt de voorzitter tot de conclusie dat in de onderhavige situatie met het verzoek geen spoedeisend belang is gemoeid dat het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt.
2.4. Gelet op het voorgaande ziet de voorzitter aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van E.J. Nolles, ambtenaar van Staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Nolles
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2010
291-634.