ECLI:NL:RVS:2010:BN5706

Raad van State

Datum uitspraak
1 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201001513/1/H3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijs door CBR en bezwaarprocedure

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 20 januari 2010, waarin het beroep tegen de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs door het CBR werd afgewezen. Het CBR had op 7 april 2005 het rijbewijs van [appellant] voor alle categorieën ongeldig verklaard. Na een bezwaarprocedure, waarin het CBR het bezwaar van [appellant] niet-ontvankelijk verklaarde op 19 augustus 2009, heeft [appellant] hoger beroep ingesteld bij de Raad van State. De rechtbank oordeelde dat het CBR het bezwaar terecht niet-ontvankelijk had verklaard, maar [appellant] was het hier niet mee eens.

De Raad van State heeft de zaak op 2 augustus 2010 behandeld. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat het CBR niet had aangetoond dat het besluit van 7 april 2005 op de juiste wijze was bekendgemaakt aan [appellant]. Volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet een besluit op de voorgeschreven wijze bekendgemaakt worden, en de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift vangt aan op de dag na de bekendmaking. Het CBR had het besluit naar een onjuist adres verzonden, waardoor de termijn voor het indienen van bezwaar niet was aangevangen.

De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep tegen het besluit van het CBR alsnog gegrond. Het CBR werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan [appellant]. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 1 september 2010.

Uitspraak

201001513/1/H3.
Datum uitspraak: 1 september 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 20 januari 2009 (lees: 2010) in zaak nr. 09/6296 in het geding tussen:
[appellant]
en
de stichting Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR).
1. Procesverloop
Bij besluit van 7 april 2005 heeft het CBR het rijbewijs van [appellant] voor alle categorieën ongeldig verklaard.
Bij besluit van 19 augustus 2009 heeft het CBR het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 20 januari 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 februari 2010, hoger beroep ingesteld.
Het CBR heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 augustus 2010, waar het CBR, vertegenwoordigd door drs. M.M. van Dongen, werkzaam bij het CBR, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
Ingevolge artikel 6:7 bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt.
2.2. Bij besluit van 19 augustus 2009 heeft het CBR het bezwaar van [appellant] tegen het besluit van 7 april 2005 niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift na de hiervoor geldende termijn is ingediend. [appellant] heeft volgens het CBR niet, althans niet tijdig, aangetoond dat het CBR het besluit van 7 april 2005 naar een onjuist adres heeft verzonden.
2.3. Het betoog van [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het CBR het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard slaagt. Niet in geschil is het oordeel van de rechtbank dat het CBR er niet van uit mocht gaan dat [appellant] woonachtig was op het adres waarnaar het CBR het besluit van 7 april 2005 heeft verzonden. Daarom kan toezending van het besluit van 7 april 2005 naar dat adres niet als bekendmaking daarvan in de zin van artikel 3:41, eerste lid, van de Awb worden aangemerkt, hetgeen met zich brengt dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift niet is aangevangen. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 21 december 2007 in zaak nr.
200705330/1. Die termijn vangt aan op de dag nadat het besluit naar het juiste adres is gezonden. De Afdeling stelt op grond van de stukken vast dat het CBR op 18 mei 2009 het besluit van 7 april 2005 aan de raadsman van [appellant] heeft gezonden. Voorts valt uit het daarop namens [appellant] ingediende bezwaarschrift van 28 mei 2009 af te leiden dat [appellant] toen de beschikking had over het besluit van 7 april 2005, omdat hij in bezwaar een kopie daarvan als bijlage heeft overgelegd. Hieruit volgt dat [appellant] in elk geval binnen de termijn van zes weken nadat hij de beschikking heeft gekregen over het besluit van 7 april 2005 bezwaar heeft gemaakt. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van het CBR van 19 augustus 2009 alsnog gegrond verklaren en dit besluit vernietigen.
2.5. Het CBR dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 20 januari 2010 in zaak nr. 09/6296;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de stichting Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen van 19 augustus 2009, kenmerk 2004019681/IV;
V. veroordeelt de stichting Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 759,00 (zegge: zevenhonderdnegenenvijftig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat de stichting Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 374,00 (zegge: driehonderdvierenzeventig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van der Smissen, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Altena w.g. Van der Smissen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 september 2010
419-671.