200906766/1/H2.
Datum uitspraak: 1 september 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 23 juli 2009 in zaak nrs. 09/2220, 09/2221 en 09/2827 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Blaricum.
Bij besluit van 5 augustus 2008 heeft het college een aanvraag om kapvergunning van [appellant] afgewezen.
Bij besluit van 17 maart 2009 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 juli 2009, verzonden op dezelfde datum, heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen per fax op 2 september 2009, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 maart 2010, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door G.E. Koopmans, bosbouwkundig expert van de Bosgroep Midden Nederland (hierna: de Bosgroep), en het college, vertegenwoordigd door mr. F.R.M. van Lent, zijn verschenen.
De Afdeling heeft het onderzoek ter zitting geschorst teneinde partijen in de gelegenheid te stellen gericht nader overleg te voeren. Bij brieven van 13 april, 5 mei, 21 mei en 11 juli 2010 heeft [appellant] hierover bericht en nadere stukken ingediend. Het college heeft bij brieven van 21 april en 8 juli 2010 gereageerd en nadere stukken ingediend. Beide partijen hebben verzocht om uitspraak te doen, waarna de Afdeling met toepassing van artikel 8:64, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) het onderzoek heeft gesloten.
2.1. Ingevolge artikel 4.3.2, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening Blaricum 2007 (hierna: de APV) is het verboden zonder vergunning van het college houtopstand te vellen of te doen vellen.
Ingevolge artikel 4.3.3a kan de vergunning in elk geval worden geweigerd op grond van:
a. de natuurwaarde van de houtopstand;
b. de landschappelijke waarde van de houtopstand;
c. de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;
d. de beeldbepalende waarde van de houtopstand;
e. de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;
f. de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand.
2.2. De aanvraag van [appellant] van 1 juli 2008 heeft betrekking op de kap van "plusminus vijftien Hollandse eiken" om de aanleg van een zwembad op zijn perceel mogelijk te maken. Voor zover [appellant] in de loop van de procedure heeft aangevoerd dat met de kap van minder bomen zou kunnen worden volstaan, doet dit er niet aan af dat het college op de ingediende aanvraag had dienen te besluiten en dit ook heeft gedaan, zodat ook de voorzieningenrechter hiervan terecht is uitgegaan. [appellant] heeft ter zitting echter benadrukt dat de kap van zes bomen voldoende is om het zwembad op de door hem gevraagde locatie te kunnen aanleggen. De Afdeling heeft het onderzoek ter zitting geschorst teneinde [appellant] en het college de gelegenheid te geven tot nader overleg over een beperking van de kap tot zes bomen, zoals door [appellant] ter zitting nader aangegeven met verwijzing naar de tekening bij het in beroep bij de rechtbank overgelegde advies van de Bosgroep van mei 2009. Ter zitting is ook afgesproken dat partijen bij het overleg zouden betrekken of er een realistisch alternatief is voor de locatie van het zwembad. Blijkens de nadere stukken heeft [appellant] daartoe voorstellen gedaan, maar heeft het college aangegeven onvoldoende informatie over de daarvoor te kappen bomen te hebben gekregen. Daargelaten hoe het nader overleg precies is verlopen, de conclusie is dat het geen resultaat heeft gehad. Nu beide partijen hebben verzocht om uitspraak te doen en geen sprake is van een wijzigingsbesluit, is in hoger beroep nog steeds het besluit op bezwaar van 17 maart 2009 aan de orde, waarbij de afwijzing van een vergunning voor de kap van vijftien bomen is gehandhaafd.
2.3. Voor de aanleg van het zwembad heeft het college bij besluit van 21 juli 2008, zoals gehandhaafd bij besluit van 18 november 2008, een bouwvergunning verleend. Volgens [appellant] heeft de voorzieningenrechter miskend dat het college deze activiteit nu tegenhoudt met een beroep op de bevoegdheid om kapvergunningen te weigeren, terwijl deze bevoegdheid niet aan het college is gegeven om hem onwelgevallige projecten te verhinderen. [appellant] heeft tevens aangevoerd dat het beoordelingskader waaraan een bouwvergunning wordt getoetst een regeling van hogere orde is, omdat deze is gebaseerd op de Woningwet en de kapvergunning op de APV, en de bouwvergunning ook om andere redenen in dit geval dient te prevaleren boven de regeling van de kapvergunning.
2.3.1. De voorzieningenrechter heeft terecht overwogen dat geen sprake is van misbruik van bevoegdheid. Ingevolge artikel 4.3.2 en verder van de APV is de zorg voor het bewaren van houtopstanden binnen de gemeente Blaricum opgedragen aan het college. Het college hanteert bij het beoordelen van een aanvraag om een kapvergunning het beoordelingskader zoals vastgelegd in de APV. De voorzieningenrechter heeft terecht overwogen dat dit beoordelingskader, waarbij het college beoordelings- en beleidsvrijheid heeft, verschilt en losstaat van het kader waarbinnen een aanvraag om een bouwvergunning wordt getoetst. Bij het verlenen van de bouwvergunning heeft het college al gewezen op de noodzaak van een kapvergunning. Het enkele feit dat een bouwvergunning is verleend, wil niet zeggen dat het college gehouden is ook een kapvergunning te verlenen indien dat voor de uitvoering van een bouwplan noodzakelijk is.
2.4. Het betoog van [appellant] dat sprake is van strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel, omdat het college heeft verzuimd de procedure zodanig in te richten dat de problemen die ontstaan bij de samenloop van de aanvraag van een bouw- en kapvergunning vermeden worden, kan niet leiden tot het daarmee beoogde doel. Ook de lange duur van de afhandeling van het bezwaar leidt er niet toe dat het college gehouden was de kapvergunning te verlenen. Anders dan ingevolge artikel 4.3.4 van de APV bij het besluiten op de aanvraag het geval is, gaat het bij het besluiten op het bezwaar om termijnen van orde en is aan de overschrijding ervan niet het gevolg verbonden dat de vergunning wordt geacht te zijn verleend.
2.5. [appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat met de kap van de bomen de groene zone niet verloren gaat. Hij voert hiertoe aan dat gelet op het aantal bomen in zijn tuin de groene zone in stand blijft. Het zwembad is geprojecteerd in het breedste deel van de groene zone en maakt deze slechts gedeeltelijk minder breed. [appellant] wijst op de luchtfoto die is gevoegd bij het hoger beroepschrift en op het advies van de Bosgroep van mei 2009. Verder voert [appellant] aan dat hij bereid is om ter compensatie van het verlies van de te kappen bomen nieuwe bomen te planten op zijn perceel.
2.5.1. De voorzieningenrechter heeft terecht vastgesteld dat het zwembad in de groene zone zal worden aangelegd en dat de kap van vijftien bomen in deze groene zone, deze zal onderbreken dan wel aantasten. Het rapport van de Bosgroep kan [appellant] niet baten, omdat uit het rapport blijkt dat de Bosgroep is uitgegaan van de kap van zes bomen. Nu [appellant] een aanvraag om een kapvergunning heeft gedaan voor de kap van vijftien bomen, kan reeds daarom aan de conclusies in het rapport van de Bosgroep geen doorslaggevende betekenis worden toegekend. Bovendien komt uit het rapport naar voren dat meer bomen zullen moeten worden geveld om gevaar van windworp en uitdroging te voorkomen. In het rapport van 25 oktober 2008 van Alterra b.v., de deskundige die door het college is ingeschakeld, wordt geconcludeerd dat op dat moment te weinig gegevens aanwezig waren op basis waarvan de uiteindelijke effecten van de aanleg van het zwembad op de beplanting als geheel voldoende konden worden ingeschat. In een aanvullend rapport van 30 juli (lees: juni) 2009 heeft Alterra gereageerd op het rapport van de Bosgroep en een nadere analyse gegeven. Hieruit komt naar voren dat na de kap wel degelijk gaten in het kronendak zullen ontstaan. Verder wordt aangegeven dat verhoging van de ecologische waarde een te algemeen argument is voor het maken van open plekken in een vegetatie en dat open plekken in een vegetatie niet per definitie hoeven te leiden tot een verhoging van de ecologische waarde. Ook Alterra hecht belang aan het behoud van voldoende doorlopende groenstructuren. Gelet hierop heeft de voorzieningenrechter terecht overwogen dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de kap van de vijftien bomen van invloed is op de natuurwaarde en landschappelijke waarde van de houtopstand en de waarde hiervan voor het stads- en dorpsschoon. Het feit dat [appellant] bereid is om voor de gekapte bomen elders op zijn perceel nieuwe bomen te planten, doet hier niet aan af. De groene zone blijft onderbroken, indien elders nieuwe bomen worden geplant.
2.6. Wat betreft het betoog van [appellant] dat zijn belang door het besluit op bezwaar onevenredig zwaar wordt aangetast, heeft de voorzieningenrechter terecht overwogen dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat het behoud van de vijftien bomen zwaarder weegt dan het belang van [appellant] bij een zwembad op die locatie. Het college heeft de kapvergunning geweigerd vanwege de beeldbepalende- en natuurwaarde van de bomen en de positieve waarde van de bomen op de woonomgeving en het dorpsschoon. De voorzieningenrechter heeft terecht overwogen dat het college bij de belangenafweging mede heeft mogen betrekken dat het mogelijk is om het zwembad op een andere plek op het perceel te realiseren. Ook ter zitting in hoger beroep en uit de nadere stukken is naar voren gekomen dat er alternatieven zijn. De Afdeling merkt daarbij nog op dat een andere locatie en/of wijziging van de afmetingen van het zwembad zal moeten leiden tot een wijziging van de verleende bouwvergunning of tot het indienen van een geheel nieuwe bouwaanvraag voor het zwembad en dat dan ook een nieuwe aanvraag om een kapvergunning nodig is.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de voorzieningenrechter dient, voor zover aangevallen, te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de uitspraak van de voorzieningenrechter, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Dallinga
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 september 2010