ECLI:NL:RVS:2010:BN5686

Raad van State

Datum uitspraak
1 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201000280/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijstelling en bouwvergunning voor drie woningen in Badhoevedorp

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant A] en [appellant B] tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem, waarin het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer vrijstelling en een bouwvergunning heeft verleend voor het bouwen van drie vrijstaande woningen op een perceel in Badhoevedorp. De besluiten van 2 en 3 juli 2008 verleenden de vergunningen, maar werden door de appellanten betwist. De rechtbank verklaarde het beroep van de appellanten ongegrond, waarna zij in hoger beroep gingen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 21 juli 2010.

De Afdeling overweegt dat het college bevoegdheid heeft om vrijstelling te verlenen van het bestemmingsplan, maar dat deze beslissing terughoudend door de rechter moet worden getoetst. De appellanten betogen dat de woningen niet goed inpasbaar zijn in de omgeving en dat de verkeersveiligheid in het geding is. De Afdeling concludeert dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat het college in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen. De woningen zijn voldoende inpasbaar en de verkeerssituatie is niet onveilig. Ook de parkeerplaatsen voldoen aan de eisen van de parkeernota.

De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. Het hoger beroep van [appellant A] en [appellant B] wordt ongegrond verklaard, en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd met verbetering van de gronden.

Uitspraak

201000280/1/H1.
Datum uitspraak: 1 september 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B] als rechtsopvolger van [appellant C] (hierna: [appellant A] en [appellant B]), wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 20 november 2009 in zaak nr. 09/3372 in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant C]
en
het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer.
1. Procesverloop
Bij besluiten van 2 juli 2008 en 3 juli 2008 heeft het college aan [vergunninghoudster] vrijstelling en bouwvergunning eerste fase verleend voor het bouwen van drie vrijstaande woningen op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 11 juni 2009 heeft het college het door [appellant A], [appellant C] en anderen daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard, de besluiten in stand gelaten en ontheffing verleend van de Bouwverordening.
Bij uitspraak van 20 november 2009, verzonden op 30 november 2009, heeft de rechtbank het door [appellant A] en [appellant C] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant A] en [appellant B] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 januari 2010, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 juli 2010, waar Zijp, bijgestaan door mr. P.H. Revermann, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door K. Vreeker, werkzaam bij de gemeente zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door mr. P.A. Kamman, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het bouwplan voorziet in het oprichten van drie vrijstaande woningen op het perceel.
Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Badhoevedorp, eerste herziening en aanvulling" rust op het perceel de bestemming "Woongebied I".
Ingevolge het derde lid mag het bouwen uitsluitend geschieden overeenkomstig een door burgemeester en wethouders vastgesteld en door gedeputeerde staten goedgekeurd uitwerkingsplan.
Het bouwen van drie vrijstaande woningen op het perceel is in strijd met in artikel 6, derde lid, neergelegde bouwverbod. Om niettemin bouwvergunning te kunnen verlenen, heeft het college vrijstelling verleend ingevolge artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO).
2.2. De beslissing al dan niet vrijstelling te verlenen van het bestemmingsplan behoort tot de bevoegdheden van - in dit geval - het college, waarbij het college beleidsvrijheid heeft en de rechter de beslissing terughoudend moet toetsen, dat wil zeggen zich moet beperken tot de vraag of het college in redelijkheid tot zijn besluit om de vrijstelling te verlenen heeft kunnen komen.
2.3. [appellant A] en [appellant B] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college in redelijkheid vrijstelling heeft kunnen verlenen voor het bouwplan. Zij betogen daartoe dat de woningen stedenbouwkundig niet goed inpasbaar zijn. Zij wijzen erop dat de stedenbouwkundige inpassing van het bouwplan afwijkt van de stedenbouwkundige opzet van de omgeving. [appellant A] en [appellant B] hebben een advies van 13 oktober 2008 van NAT Architecten en Stedenbouw overlegd, waaruit, zoals zij stellen, volgt dat de woningen een denkbeeldige rooilijn overschrijden.
2.3.1. De woningen zijn voorzien op een perceel, gelegen in een gebied dat wordt omsloten door de Kamerlingh Onneslaan, de Akerdijk en de Geraniumlaan. Het perceel is gelegen aan de achterzijde van de percelen Akerdijk nummers 201 tot en met 206, waarop rijwoningen staan, en aan de achterzijde van de Geraniumlaan, waar een appartementengebouw van twee tot drie lagen hoog is gesitueerd. Het perceel grenst aan de percelen Kamerlingh Onneslaan 1 en 2, waarop twee ruime vrijstaande woningen zijn gesitueerd. Achter de woningen aan de percelen Kamerlingh Onneslaan 1 en 2 is de wijk de Akerhof gelegen, waar woningen zijn gesitueerd die een vergelijkbare verschijningsvorm hebben als de in het bouwplan voorziene woningen. Tussen het perceel en de Kamerlingh Onneslaan bevindt zich een ventweg van de Kamerlingh Onneslaan, een groenstrook en een talud; aan de overzijde van de Kamerlingh Onneslaan is bedrijfsbebouwing aanwezig.
Het advies van NAT architecten geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de inpassing van de drie woningen op een zodanige wijze afwijkt van de stedenbouwkundige opzet van de omliggende percelen dat dit het verlenen van vrijstelling in de weg staat. Van belang is tevens de omstandigheid dat in de nabijgelegen wijk de Akerhof woningen zijn gerealiseerd die vrijwel identiek zijn aan de in het bouwplan voorziene woningen, aan de Akerdijk aaneengebouwde dijkwoningen aanwezig zijn en aan de Geraniumlaan een meerlaags gebouw aanwezig is. Anders dan [appellant A] en [appellant B] hebben aangevoerd hebben de in het bouwplan voorziene woningen een voldoende grote tuin aan de zuid- en westzijde en zijn de woningen niet op de perceelsgrenzen gesitueerd. Het bouwplan is verder in massa en vorm in voldoende mate afgestemd op de woningen in de nabijgelegen wijk de Akerhof. In hetgeen door [appellant A] en [appellant B] is aangevoerd, is geen grond gelegen voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de drie voorziene woningen voldoende inpasbaar zijn.
2.4. [appellant A] en [appellant B] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het college bij het verlenen van vrijstelling onvoldoende rekening heeft gehouden met het belang van verkeersveiligheid. Zij voeren aan dat realisering van het bouwplan met zich brengt dat een onoverzichtelijke en verkeersonveilige situatie ontstaat op de ontsluitingsweg bij de woningen.
2.4.1. Het perceel is gelegen aan een ventweg van De Kamerlingh Onneslaan, welke bereikbaar is vanaf de Geraniumlaan. De ventweg is doodlopend en wordt mede gebruikt door de bewoners van de woningen Kamerlingh Onneslaan nummers 1 en 2 en de Akerdijk nummers 201 tot en met 206. De ventweg is ter hoogte van het bouwplan 3,6 meter breed. De in het bouwplan voorziene woningen hebben hun uitrit op de ventweg. Door de eigenaren van de woningen aan de Akerdijk wordt aan de ventweg geparkeerd. Tevens is door het college in 2002 bouwvergunning verleend voor het oprichten van vier garages met een uitrit aan de ventweg, van welke bouwvergunning echter tot op heden geen gebruik is gemaakt.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat de ventweg dient als ontsluitingsweg, waarvan slechts bestemmingsverkeer ten behoeve van een klein aantal woningen gebruik maakt. Van belang is tevens dat de weg in de bestaande situatie reeds smal is en de breedte van de weg niet gewijzigd wordt. De gebruikers van de weg kunnen bekend worden geacht met de situatie ter plaatse, zodat zij hun snelheid en verkeersgedrag zullen aanpassen op de situatie. De rechtbank heeft voorts terecht van belang geacht dat het college verkeersmaatregelen kan treffen, teneinde mogelijke verkeersonveilige situaties ten gevolge van het parkeren van de bewoners van de woningen van de Akerdijk, te voorkomen.
Gelet op het vorenoverwogene heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat, ook indien de vier garages waarvoor in 2002 bouwvergunning is verleend gerealiseerd zullen worden, ter plaatse niet zodanige verkeersgevaarlijke situaties zullen ontstaan dat het in verband daarmee in redelijkheid geen vrijstelling heeft kunnen verlenen.
2.5. Voorts betogen [appellant A] en [appellant B] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het bouwplan voorziet in de op grond van de Nota Parkeren in de Haarlemmermeer (hierna: de parkeernota) vereiste parkeerplaatsen ten behoeve van het bouwplan.
2.5.1. Ingevolge artikel 2.5.30, eerste lid, van de Bouwverordening 2007 van de gemeente Haarlemmermeer (hierna: de Bouwverordening), voor zover hier van belang, moet, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw.
Ingevolge het tweede lid, voor zover hier van belang, moet de in het eerste lid bedoelde ruimte voor het parkeren van auto's afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan:
a. indien de afmetingen van bedoelde parkeerruimten bij langsparkeren ten minste 1,80 meter bij 6,00 meter bedragen.
b. indien de afmetingen bij haaks parkeren in een gewoon parkeervak ten minste 2,30 meter bij 5,00 meter bedragen.
Ingevolge het vierde lid, aanhef en onder a, kan het college ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste en het derde lid indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit.
In het kader van de toepassing van artikel 2.5.30 van de Bouwverordening heeft het college de parkeernota vastgesteld. In tabel 4.2 van de parkeernota is een minimale parkeernorm 2,2 parkeerplaatsen per woning bij vrijstaande woningen opgenomen. Dit betekent dat voor elk van de in het bouwplan voorziene woningen moet worden voorzien in 2,2 parkeerplaatsen. In de alinea "Openbaar versus eigen terrein" van de parkeernota staat dat per woning in ieder geval 1 parkeerplaats op eigen terrein en 0,3 parkeerplaats als openbare parkeerplaats dient te worden gerealiseerd.
2.5.2. Het bouwplan voorziet, in overeenstemming met de parkeernota, in de aanleg van een openbare parkeerplaats aan de ventweg van de Kamerlingh Onneslaan, bij woning A. Deze parkeerplaats kan worden aangelegd op een wijze waarbij wordt voldaan aan de maatvoering, zoals bedoeld in artikel 2.5.30, tweede lid, van de Bouwverordening. Omdat de drie in het bouwplan voorziene woningen gezamenlijk gebruik kunnen maken van deze parkeerplaats wordt voor elk van de woningen voorzien in de ingevolge de parkeernota benodigde 0,3 openbare parkeerplaats.
Omdat voor elk van de woningen 0,3 parkeerplaats in de openbare ruimte wordt gerealiseerd, dient voor elk van de woningen nog voorzien te worden in 1,9 parkeerplaatsen op eigen terrein om te kunnen voldoen aan de in tabel 4.2 van de parkeernota gegeven norm.
2.5.3. De drie in het bouwplan voorziene woningen hebben allen een aan het huis gebouwde en vanuit de woning toegankelijke berging. De bergingen hebben een garagedeur, een breedte van, bij benadering 2,9 meter en een diepte van 6 meter. Anders dan [appellant A] en [appellant B] betogen zijn deze bergingen geschikt voor de stalling van een auto. De bergingen zijn op de bouwtekeningen voor de bouwvergunning tweede fase als garage geduid, terwijl het bestemmingsplan zich niet verzet tegen het gebruik van de bergingen voor parkeerdoeleinden. Voorts wordt bij al de drie woningen voorzien in een oprit die geschikt is om daarop een auto te parkeren. Met gebruikmaking van de correctiefactoren uit tabel 4.3 van de parkeernota en gelet op de parkeerruimte waarin het bouwplan voorziet heeft het college zich op het standpunt kunnen stellen dat bij al de drie in het bouwpan voorziene woningen wordt voorzien in de op grond van de parkeernota vereiste parkeerruimte. De rechtbank is, zij het op andere gronden, tot dezelfde conclusie gekomen. Het betoog faalt.
2.6. Ten slotte betogen [appellant A] en [appellant B] dat realisering van het bouwplan, met name gezien de hoogte van de woningen, een zodanige vermindering van het woongenot, uitzicht en privacy met zich brengt dat het college om die reden niet in redelijkheid vrijstelling heeft kunnen verlenen. Daarbij stellen zij dat de rechtbank ten onrechte ervan is uitgegaan dat de afstand tot de woningen Kamerlingh Onneslaan 1 en 2 ten minste 25 m bedraagt. [appellant A] en [appellant B] betogen dat het realiseren van een extra verdieping met terras een dusdanige beperking van hun privacy met zich brengt, dat dit het verlenen van vrijstelling in de weg staat.
2.6.1. [appellant A] en [appellant B] voeren met juistheid aan dat de kortste afstand tussen de voorziene woningen en de woningen Kamerlingh Onneslaan 1 en 2 ongeveer 9 meter is en de maximale afstand ongeveer 22 meter is, anders dan de rechtbank heeft overwogen. Dit leidt echter niet tot het daarmee beoogde doel. De tweede verdieping op de in het bouwplan voorziene woningen is teruggelegen ten opzichte van de woningen van [appellant A] en [appellant B] en het gebruik van de verdieping is aangegeven als atelier. De rechtbank heeft er terecht belang aan gehecht dat de dakterrassen zijn voorzien aan de zijde van de woningen die niet naar [appellant A] en [appellant B] is gericht.
Mede gelet op de afstand van de voorziene woningen tot de bestaande vrijstaande woningen, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college op grond van de gestelde vermindering van het woongenot en aantasting van privacy en uitzicht vrijstelling had moeten weigeren. Het betoog faalt.
2.7. Gelet op het vorenoverwogene, is de rechtbank terecht tot de conclusie gekomen dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten vrijstelling te verlenen, zodat het betoog van [appellant A] en [appellant B] faalt.
2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Van Dorst
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 september 2010
163-627.