ECLI:NL:RVS:2010:BN5682

Raad van State

Datum uitspraak
1 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200907564/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan en exploitatieplan 't Slath vastgesteld door de gemeente Epe

Op 2 juli 2009 heeft de raad van de gemeente Epe het bestemmingsplan 't Slath en het exploitatieplan 'Exploitatieplan 't Slath' vastgesteld. Tegen dit besluit hebben meerdere appellanten, waaronder bewoners en de stichting tot behoud van 't Slath, beroep ingesteld bij de Raad van State. De beroepen zijn ingediend op 30 september 2009, met aanvullingen in oktober van dat jaar. De zaak is op 22 juni 2010 ter zitting behandeld. De appellanten betogen dat het bestemmingsplan in strijd is met de Woonvisie van de gemeente Epe en dat er onvoldoende behoefte is aan de geplande woningen, gezien de stagnatie op de woningmarkt en de verwachte afname van de bevolking in de gemeente. De raad heeft zich echter gebaseerd op de Woonvisie, waarin een bouwopgave van circa 1.600 woningen voor de periode 2005-2015 is opgenomen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt dat de raad niet voldoende heeft aangetoond dat het bestemmingsplan in overeenstemming is met de Woonvisie, vooral omdat het aantal te realiseren woningen het streefaantal in de Woonvisie overschrijdt. Daarnaast hebben de appellanten bezorgdheid geuit over de impact van de woningbouw op beschermde flora en fauna, met name vleermuizen. De raad heeft niet overtuigend aangetoond dat de Flora- en faunawet niet in de weg staat aan de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De Afdeling concludeert dat het bestemmingsplan en het exploitatieplan zijn vastgesteld in strijd met de zorgvuldigheidseisen en vernietigt beide besluiten. De beroepen van de stichting en enkele appellanten zijn gegrond, terwijl andere beroepen niet-ontvankelijk zijn verklaard. De raad wordt opgedragen de griffierechten aan de appellanten te vergoeden.

Uitspraak

200907564/1/R2.
Datum uitspraak: 1 september 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1] en anderen, wonend te [woonplaats],
2. [appellanten sub 2], wonend te [woonplaats],
3. [appellant sub 3], wonend te [woonplaats],
4. de stichting Stichting tot behoud van 't Slath (hierna: de stichting), gevestigd te Epe,
5. [appellanten sub 5] (hierna in enkelvoud: [appellant sub 5]), wonend te [woonplaats],
en
de raad van de gemeente Epe,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 2 juli 2009, kenmerk 2009-13565, heeft de raad het bestemmingsplan "'t Slath" en het exploitatieplan "Exploitatieplan 't Slath" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 september 2009, [appellanten sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 september 2009, [appellant sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 september 2009, de stichting bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 september 2009, en [appellant sub 5] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 september 2009, beroep ingesteld. [appellanten sub 2] hebben hun beroep aangevuld bij brief van 26 oktober 2009. [appellant sub 3] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 22 oktober 2009. De stichting heeft haar beroep aangevuld bij brief van 22 oktober 2009.
Namens de raad heeft het college van burgemeester en wethouders een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 juni 2010, waar [appellanten sub 2], [appellant sub 3], de stichting, vertegenwoordigd door [appellant sub 3] voornoemd, [appellant sub 5], en de raad, vertegenwoordigd door D.D. Scarse, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het bestemmingsplan voorziet in het realiseren van een nieuwe woonwijk met minimaal 187 en maximaal 418 woningen aan de noordoostzijde van Epe. Voorts wordt een aantal bestaande functies in het bestemmingsplan geconserveerd.
2.2. De beroepen van [appellant sub 1] en anderen, [appellanten sub 2], [appellant sub 3], de stichting, en [appellant sub 5] richten zich tegen het bestemmingsplan in zijn geheel.
Voorts zijn de beroepen van [appellant sub 1] en anderen, [appellanten sub 2], en [appellant sub 5] gericht tegen het exploitatieplan. De Afdeling stelt vast dat deze beroepen in zoverre zijn gericht tegen het vaststellen van delen van het exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro).
2.3. Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder h, van de Wro, voor zover hier van belang, kan een belanghebbende bij de Afdeling beroep instellen tegen een besluit omtrent vaststelling van een exploitatieplan voor gronden, begrepen in een gelijktijdig vastgesteld bestemmingsplan.
Ingevolge het vijfde lid, voor zover hier van belang, wordt als belanghebbende bij een besluit als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid, in elk geval aangemerkt degene die een grondexploitatieovereenkomst heeft gesloten met betrekking tot de in het desbetreffende besluit opgenomen gronden, of die eigenaar is van die gronden.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.3.1. [appellant sub 1] en anderen, [appellanten sub 2] en [appellant sub 5] hebben geen grondexploitatieovereenkomst als bedoeld in artikel 8.2, vijfde lid, van de Wro gesloten met betrekking tot gronden in het exploitatiegebied. Verder zijn zij geen eigenaar van gronden in dat gebied en ook anderszins is niet gebleken van belangen van [appellant sub 1] en anderen, [appellanten sub 2] en [appellant sub 5] die rechtstreeks betrokken zouden zijn bij de vaststelling van delen van het exploitatieplan.
Gelet hierop kunnen [appellant sub 1] en anderen, [appellanten sub 2] en [appellant sub 5] niet worden aangemerkt als belanghebbende bij het vaststellen van delen van het exploitatieplan. Hun beroepen zijn in zoverre niet-ontvankelijk.
2.4. De raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep van [appellant sub 3] betwist, voor zover hij zich richt tegen de financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Het beroep van [appellant sub 3] steunt volgens de raad in zoverre niet op een bij hem naar voren gebrachte zienswijze.
Binnen de door de wet en de goede procesorde begrensde mogelijkheden, staat geen rechtsregel eraan in de weg dat bij de beoordeling van het beroep gronden worden betrokken die na het nemen van het bestreden besluit zijn aangevoerd en niet als zodanig in de uniforme openbare voorbereidingsprocedure met betrekking tot het desbetreffende besluitonderdeel naar voren zijn gebracht. In de zienswijze heeft [appellant sub 3] zich gericht tegen het (ontwerp)bestemmingsplan in zijn geheel. De financiële uitvoerbaarheid van het plan raakt dit plan in zijn geheel. Gelet hierop is [appellant sub 3] ontvankelijk in zijn beroep, ook voor zover het zich richt tegen de financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
2.5. [appellant sub 3] en de stichting betogen dat het aantal te realiseren woningen in strijd is met de "Woonvisie gemeente Epe 2005-2015", die op 5 juli 2006 door de raad is vastgesteld (hierna: de Woonvisie). [appellant sub 3] en de stichting betogen dat, vanwege een stagnatie op de woningmarkt, er onvoldoende noodzaak is voor realisering van het bestemmingsplan. Er is voorts geen behoefte aan de in het bestemmingsplan voorziene woningen, omdat de bevolking in de gemeente Epe zal afnemen. Daarbij wijzen zij op het voor gemeenten in de regio Noord-Veluwe opgestelde onderzoeksrapport "Behoefte en plannen, 2010-2019, Basis voor gemeentelijke afspraken KWP3" van Companen van 29 april 2009.
2.5.1. De raad heeft zich bij de vaststelling van het bestemmingsplan gebaseerd op de Woonvisie, waarin een totale bouwopgave voor de periode 2005-2015 is opgenomen van circa 1.600 woningen. Volgens de raad past het plan binnen deze bouwopgave en bestaat er behoefte aan de voorziene woningen. Daarbij gaat de raad ervan uit dat met het plan ongeveer 300 woningen mogelijk worden gemaakt. Ter zitting heeft de raad gesteld dat het bestemmingsplan wat betreft het aantal voorziene woningen weliswaar flexibel is, maar desondanks voldoende zekerheid biedt dat niet voor de leegstand wordt gebouwd.
2.5.1.1. In de Woonvisie staat dat deze geldt als een richtinggevend beleidskader voor de ontwikkeling van diverse locaties in de nabije toekomst en dat binnen de regio Noord-Veluwe voor Epe geldt dat wordt voorzien in de behoefte van de eigen bevolking. Uitgaande van een (landelijk) gemiddeld tekort van 2,5% van de woningvoorraad is voor de gemeente Epe een bestaand tekort van 300 woningen berekend en op basis van een inschatting van de toekomstige bevolkingsomvang en de toekomstige gemiddelde huishoudensgrootte is berekend dat de toekomstige behoefte van de eigen bevolking circa 1.300 woningen betreft. Dit brengt de totale behoefte in de gemeente Epe op ongeveer 1.600 woningen.
De Afdeling is van oordeel dat de raad niet inzichtelijk heeft gemaakt dat het bestemmingsplan in overeenstemming is met de Woonvisie. In de Woonvisie is voor het gebied 't Slath de ambitie aangegeven dat in 2011 ongeveer 250 woningen zullen worden gerealiseerd. Gelet echter op de aanduiding "maximum aantal wooneenheden" binnen de bestemmingen "Wonen - 1" en "Wonen - Uit te werken" in de verbeelding, kunnen in het plangebied reeds maximaal 363 nieuwe woningen worden gerealiseerd. Voorts kunnen de bestemmingen van de gronden met de aanduidingen "Wro-zone - Wijzigingsgebied 1" en "Wro-zone - Wijzigingsgebied 2", gelet op artikel 13.1, onder c. en d., van de planregels, onder meer worden gewijzigd in de bestemmingen "Wonen -1", waardoor na wijziging van het bestemmingsplan in totaal nog 55 woningen extra kunnen worden toegevoegd. Uit het vorenstaande volgt dat in het plangebied, na uitwerking en wijziging van het bestemmingsplan, maximaal 418 woningen kunnen worden gerealiseerd. Het aantal woningen dat het bestemmingsplan maximaal mogelijk maakt, overschrijdt het in de Woonvisie genoemde streefaantal van 250 woningen ruimschoots. De raad heeft miskend dat hij bij zijn oordeelsvorming rekening dient te houden met de maximale mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt. De bedoeling van de raad om in het plan niet meer dan ongeveer 300 woningen te realiseren is niet vastgelegd in de bindende onderdelen van het plan. Voor zover de raad door middel van privaatrechtelijke overeenkomsten met de ontwikkelaar, Ontwikkelcombinatie Epe B.V., wil waarborgen dat in het plangebied niet meer dan 300 woningen worden gerealiseerd, zoals hij ter zitting heeft gesteld, biedt dit naar het oordeel van de Afdeling onvoldoende garantie dat niet veel meer woningen worden gebouwd in het plangebied. In planologische zin is immers niet uitgesloten dat significant meer dan ongeveer 300 woningen worden gebouwd en eventuele verplichtingen die voortvloeien uit de met de ontwikkelaar gesloten overeenkomsten kunnen niet door derden worden afgedwongen.
Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad voorts de behoefte aan 418 woningen in het plangebied, ongeveer 118 woningen meer dan de raad heeft beoogd, en 168 meer dan de ambitie in de Woonvisie, niet aannemelijk gemaakt. De raad heeft geen onderzoeksrapport of andere stukken overgelegd ter onderbouwing van zijn standpunt dat binnen de planperiode voldoende behoefte bestaat aan de bouw van het aantal nieuwe woningen dat het bestemmingsplan mogelijk maakt. Weliswaar valt dit aantal binnen de in de Woonvisie geraamde totale bouwopgave, maar dit neemt niet weg dat, zoals ter zitting onweersproken is gesteld, ook andere bestemmingplannen van de gemeente Epe in procedure zijn die ook voorzien in de bouw van nieuwe woningen. Overigens volgt uit het onderzoek "Behoefte en plannen, 2010-2019" van Companen van 29 april 2009 dat het aantal geplande woningen fors hoger ligt dan de berekende behoefte.
2.6. Voorts stellen [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 3] en de stichting dat de voorziene bebouwing een negatief effect heeft op de in het plangebied aanwezige beschermde flora en fauna. In dit verband betogen [appellant sub 3] en de stichting dat het bestemmingsplan het foerageergebied, de vliegroutes, de verblijfplaats en populatie van vleermuizen negatief beïnvloedt, terwijl daarvoor geen ontheffing zal kunnen worden verleend.
2.6.1. De raad stelt dat het plangebied niet binnen de begrenzing van een beschermd natuurgebied valt en dat het plangebied voor de fauna voorts geen belangrijke schakel tussen verschillende natuurgebieden vormt. De raad meent wel dat de voorziene woningbouw een negatief effect kan hebben op vleermuispopulaties. Voor de vleermuizen heeft de raad een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet (hierna: Ffw) aangevraagd. Daarbij is aangegeven dat mitigerende en compenserende maatregelen worden getroffen.
2.6.1.1. Ingevolge artikel 10 van de Ffw is het verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, opzettelijk te verontrusten.
Ingevolge artikel 11 van de Ffw is het verboden nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te beschadigen, te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren.
Ingevolge artikel 75, vijfde lid, van de Ffw worden, voor zover hier van belang, vrijstellingen en ontheffingen van voornoemd verbod slechts verleend indien geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.
Ingevolge artikel 75, zesde lid, van de Ffw wordt, voor zover hier van belang, onverminderd het vijfde lid, voor soorten genoemd in bijlage IV van Richtlijn nr. 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PbEG L 206; hierna: de Habitatrichtlijn), slechts ontheffing verleend wanneer er geen andere bevredigende oplossing bestaat met het oog op in dit zesde lid en in het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten (hierna: het Vrijstellingsbesluit) genoemde belangen. Ingevolge artikel 2c, eerste lid, aanhef en onder a, gelezen in samenhang met artikel 2, derde lid, aanhef en onder e, van het Vrijstellingsbesluit zijn genoemde belangen, voor zover hier relevant, dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en voor het milieu wezenlijk gunstige effecten.
2.6.1.2. Niet in geschil is dat in het plangebied de laatvlieger en de gewone dwergvleermuis voorkomen. De laatvlieger en gewone dwergvleermuis komen voor in bijlage IV van de Habitatrichtlijn. Vast staat dat de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit ten tijde van het bestreden besluit noch ten tijde van de zitting een besluit had genomen op het verzoek om ontheffing voor deze vleermuissoorten.
2.6.2. De vragen of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een vrijstelling geldt, dan wel een ontheffing op grond van de Ffw nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel aan de orde in een procedure op grond van de Ffw. Dat doet er niet aan af dat de raad het bestemmingsplan niet had kunnen vaststellen, indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de Ffw aan de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan in de weg staat.
De raad heeft onderzoek laten verrichten naar de in het plangebied aanwezige beschermde diersoorten. De resultaten daarvan zijn neergelegd in de rapportage "Natuurtoets woningbouw 't Slath te Epe" van Tauw van 2 juli 2007, en de eveneens door Tauw opgestelde notities "Nadere onderzoeken fauna 't Slath te Epe" van 19 oktober 2007 en "Aanvullende onderzoeken 't Slath 2008" van 17 juli 2008. Volgens het rapport en de notities is voor de laatvlieger en de gewone dwergvleermuis een ontheffing op grond van de Ffw vereist.
Uit de notitie van 19 oktober 2007 volgt dat het plangebied veelvuldig wordt gebruikt door de laatvlieger en de gewone dwergvleermuis. In de notitie staat dat er foerageergebieden en vliegroutes van deze soorten zijn vastgesteld en dat de voorziene woningbouw een negatief effect kan hebben op de populaties van deze soorten. Uit de notitie van 17 juli 2008 volgt dat de gewone dwergvleermuis een verblijfplaats heeft in een van de opstallen van de te slopen boerderij in het plangebied. Hoewel aanbevolen in de notitie van 19 oktober 2007, is de Afdeling niet gebleken dat de raad nader onderzoek heeft verricht naar het voorkomen van vaste verblijfplaatsen van de laatvlieger.
De Afdeling overweegt dat uit de overgelegde rapportage en notities niet zonder meer valt af te leiden dat met de realisatie van het plan geen afbreuk zal worden gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de hiervoor genoemde soorten. Hoewel in de notitie van 17 juli 2008 wel wordt aanbevolen om een plan op te stellen met betrekking tot te treffen mitigerende en/of compenserende maatregelen, is de Afdeling van een dergelijk plan niet gebleken. De stelling van de raad ter zitting omtrent zijn intentie om in het kader van mitigerende en/of compenserende maatregelen ten behoeve van de beschermde soorten inrichtingseisen te stellen, is voorts niet met stukken onderbouwd. Verder is van belang dat de raad, gelet op het bepaalde in artikel 75, zesde lid, onder c, van de Ffw, gelezen in samenhang met artikel 2c, eerste lid, aanhef en onder a, en artikel 2, derde lid, aanhef en onder e, van het Vrijstellingsbesluit, wat betreft de laatvlieger en de gewone dwergvleermuis niet inzichtelijk heeft gemaakt dat er geen andere bevredigende oplossing bestaat en dat met het bestemmingsplan dwingende redenen van groot openbaar belang gemoeid zijn.
Gelet op het vorenstaande heeft de raad niet voldoende deugdelijk gemotiveerd dat hij zich ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de Ffw niet op voorhand aan de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan in de weg staat.
2.7. [appellant sub 1] en anderen, de stichting en [appellant sub 5] kunnen zich niet verenigen met de voorziene zogenoemde "knippen" in de Lange Veenteweg en de Brinkgreverweg, omdat het zuidelijke deel van het plangebied daardoor niet goed wordt ontsloten. [appellant sub 3] betoogt dat de locatie van de "knip" in de Brinkgreverweg sluipverkeer tot gevolg zal hebben. [appellanten sub 2], woonachtig aan de Lange Veenteweg 9, betogen dat de raad ten onrechte de locatie van de voorziene "knip" in de Lange Veenteweg niet in het bestemmingsplan heeft vastgelegd. Zij vrezen niet alleen hinder te zullen ondervinden van verkeersdrukte indien de zogenoemde "knip" niet wordt gerealiseerd, maar ook hinder als gevolg van de nieuwe ontsluitingsweg die naar verwachting vlak langs hun perceel zal komen te liggen.
2.7.1. De raad stelt zich op het standpunt dat met de gekozen ontsluitingsstructuur is beoogd een toename van verkeer zoveel mogelijk over verschillende wegen te spreiden. De raad is voornemens om sluipverkeer tussen de Heerderweg en de Oenerweg, gelegen respectievelijk ten noorden en ten zuiden van het plangebied, te voorkomen door middel van zogenoemde "knippen" in de Lange Veenteweg en de Brinkgreverweg. Ten aanzien van de voorziene "knip" in de Lange Veenteweg heeft de raad ter zitting gesteld dat voorafgaand aan het definitieve besluit over de locatie daarvan nog akoestische onderzoeken kunnen worden gedaan.
2.7.1.1. Zoals in figuur 5.2 van de plantoelichting is weergeven en zoals eveneens ter zitting is gesteld, is het de bedoeling dat het verkeer uit de wijk 't Slath zal worden ontsloten via de Lange Veenteweg, de Brinkgreverweg en de Dijkhuizerweg. De Afdeling constateert dat de wijze van ontsluiting van het plangebeid voor motorvoertuigen niet is vastgelegd op de verbeelding van het bestemmingsplan, noch in de planregels. Weliswaar sluiten de verbeelding en de planregels op voorhand niet uit dat het plangebied op een uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening passende wijze kan worden ontsloten voor motorvoertuigen, maar deze onderdelen van het bestemmingsplan bieden thans onvoldoende duidelijkheid omtrent een zodanige passende ontsluiting van het plangebied. De Afdeling heeft niet de overtuiging gekregen dat de in de plantoelichting in figuur 5.2 aangegeven zogenoemde "knippen" in wegen, die overigens deels buiten het plangebied zijn gelegen, voldoende waarborg bieden dat op een of meer aansluitende wegen geen onaanvaardbaar sluipverkeer zal ontstaan.
Uit de plantoelichting volgt dat akoestisch onderzoek is uitgevoerd in verband met wegverkeerslawaai. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport "Nieuwbouw 't Slath" van DHV B.V. van maart 2009. Uit dit rapport blijkt dat op de meeste wegen in het plangebied in de toekomstige situatie een maximum snelheid van 30 km/uur zal worden toegestaan. In het rapport is, vanwege het daaromtrent bepaalde in de Wet geluidhinder, alleen de geluidbelasting van een drietal zoneplichtige wegen - te weten de 50 km/uur-wegen Heerderweg, St. Antonieweg en Oenerweg - op het plangebied onderzocht. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 3 september 2003 in zaak nr.
200203751/1), kan het, hoewel de Wet geluidhinder daartoe niet verplicht, ten behoeve van de belangenafweging in het kader van een goede ruimtelijke ordening niettemin geboden zijn om, ook in het geval een 30 km/uur-zone is ingesteld, akoestisch onderzoek te verrichten. De raad heeft ter zitting verklaard dat niet aannemelijk is dat akoestisch onderzoek is verricht ten aanzien van de woning van [appellanten sub 2]. De Afdeling is van oordeel dat de raad zich gelet hierop niet zonder meer op het standpunt heeft kunnen stellen dat [appellanten sub 2] geen onaanvaardbare hinder zullen ondervinden als gevolg van een toename van het verkeer van motorvoertuigen langs hun woning. Nu de definitieve ontsluitingsstructuur van het plangebied voor motorvoertuigen niet vastligt, is naar het oordeel van de Afdeling niet duidelijk welke verkeersintensiteit zich zal voordoen en welke gevolgen dit heeft voor het woon- en leefklimaat van [appellanten sub 2].
2.8. In hetgeen [appellant sub 1] en anderen, [appellanten sub 2], [appellant sub 3], de stichting, en [appellant sub 5] hebben aangevoerd ziet de Afdeling, gelet op het vorenstaande, aanleiding voor het oordeel dat het bestemmingsplan is vastgesteld in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid en niet berust op een deugdelijke motivering. De beroepen zijn gegrond, zodat het bestreden besluit, wat betreft de vaststelling van het bestemmingsplan, wegens strijd met artikel 3:2 en artikel 3:46 van de Awb dient te worden vernietigd.
Gelet op deze uitkomst behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking meer.
2.9. Tussen een bestemmingsplan en een gelijktijdig vastgesteld exploitatieplan bestaat een samenhang die onder meer is af te leiden uit de artikelen 6.12 en 8.3, derde lid, van de Wro en uit de functie van het exploitatieplan voor de verwezenlijking van het bestemmingsplan. Gelet op deze samenhang tussen beide plannen dient in dit geval ook het bestreden besluit, wat betreft de vaststelling van het exploitatieplan, te worden vernietigd.
2.10. Ten aanzien van [appellant sub 1] en anderen, [appellanten sub 2], [appellant sub 3], de stichting, en [appellant sub 5] is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de beroepen van [appellant sub 1] en anderen, [appellanten sub 2] en [appellanten sub 5] niet-ontvankelijk, voor zover deze zijn gericht tegen het besluit van de raad van de gemeente Epe van 2 juli 2009, kenmerk 2009-13565, tot vaststelling van het exploitatieplan "Exploitatieplan 't Slath";
II. verklaart de beroepen van [appellant sub 1] en anderen, [appellanten sub 2], en [appellanten sub 5], voor het overige, en de beroepen van [appellant sub 3] en de stichting Stichting tot behoud van 't Slath geheel gegrond;
III. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Epe van 2 juli 2009, kenmerk 2009-13565, tot vaststelling van het bestemmingsplan "'t Slath";
IV. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Epe van 2 juli 2009, kenmerk 2009-13565, tot vaststelling van het exploitatieplan "Exploitatieplan 't Slath";
V. gelast dat de raad van de gemeente Epe aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht vergoedt ten bedrage van:
a. € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor [appellant sub 1] en anderen, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
b. € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor [appellanten sub 2], met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de andere;
c. € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor [appellant sub 3];
d. € 297,00 (zegge: tweehonderdzevenennegentig euro) voor de stichting Stichting tot behoud van 't Slath;
e. € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor [appellanten sub 5], met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de andere;
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. M.W.L. Simons-Vinckx en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.P. de Rooy, ambtenaar van Staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. De Rooy
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 september 2010
12-612.