ECLI:NL:RVS:2010:BN4951

Raad van State

Datum uitspraak
25 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201000797/1/H3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen huisverbod opgelegd door burgemeester van Lansingerland

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de burgemeester van Lansingerland tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had op 15 december 2009 het beroep van [wederpartij] gegrond verklaard en de besluiten van de burgemeester van 6, 7 en 15 augustus 2009 vernietigd. Deze besluiten betroffen een huisverbod dat de burgemeester had opgelegd aan [wederpartij] op basis van signalen van huiselijk geweld en alcoholmisbruik. De burgemeester had [wederpartij] gelast zijn woning onmiddellijk te verlaten en contact met zijn echtgenote te vermijden. De rechtbank oordeelde dat het besluit onvoldoende was gemotiveerd, omdat [wederpartij] geen kennis had kunnen nemen van het Risicotaxatie-instrument Huiselijk Geweld (RiHG) dat aan het besluit ten grondslag lag.

In hoger beroep betoogde de burgemeester dat de rechtbank ten onrechte de besluiten had vernietigd zonder de inhoud van het RiHG in de beoordeling te betrekken. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de rechtbank niet had onderkend dat de veiligheid van de echtgenote van [wederpartij] zwaarwegend was en dat het RiHG bij de beoordeling betrokken diende te worden. De Afdeling vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van [wederpartij] tegen de besluiten van 6 en 15 augustus 2009 ongegrond, maar vernietigde wel het besluit van 7 augustus 2009 omdat [wederpartij] niet was gehoord voordat dit besluit werd genomen. De rechtsgevolgen van het vernietigde besluit werden echter in stand gelaten, gezien de omstandigheden van de zaak en de belangen van de echtgenote.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij het opleggen van huisverboden en de noodzaak om de veiligheid van betrokkenen te waarborgen. De burgemeester werd veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan [wederpartij].

Uitspraak

201000797/1/H3.
Datum uitspraak: 25 augustus 2010.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de burgemeester van Lansingerland,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 15 december 2009 in zaak nr. 336538/09-1964 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats],
en
de burgemeester.
1. Procesverloop
Bij besluit van 6 augustus 2009 heeft de burgemeester [wederpartij] gelast de woning aan de [locatie] te [plaats] onmiddellijk te verlaten en voor een periode van tien dagen niet te betreden, noch daarin aanwezig te zijn of zich daarbij op te houden. [wederpartij] is verboden om gedurende deze periode contact op te nemen met zijn in de woning woonachtige echtgenote. Daarbij is bepaald dat [wederpartij] van 09:00 uur tot 17:00 uur van zijn kantoor aan huis gebruik mag maken.
Bij besluit van 7 augustus 2009 heeft de burgemeester deze uitzondering op het huisverbod ingetrokken.
Bij besluit van 15 augustus 2009 heeft de burgemeester het huisverbod met achttien dagen verlengd.
Bij uitspraak van 15 december 2009, verzonden op 17 december 2009, heeft de rechtbank het door [wederpartij] tegen deze besluiten ingestelde beroep gegrond verklaard en deze besluiten vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de burgemeester bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 januari 2010, hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 juli 2010, waar de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. A.D. Ori, mr. L.N. Boon en S.T. Nieuwlaat, allen werkzaam bij de gemeente Lansingerland, en [wederpartij], in persoon en bijgestaan door mr. F. van Schaik, advocaat te Berkel en Rodenrijs, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 8:58, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kunnen partijen tot tien dagen voor de zitting nadere stukken indienen.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wet tijdelijk huisverbod kan de burgemeester een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat. Het verbod geldt voor een periode van tien dagen, behoudens verlenging overeenkomstig artikel 9. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de aard van de feiten en omstandigheden die aanleiding kunnen geven om een huisverbod op te leggen.
Ingevolge het vierde lid bevat het huisverbod in ieder geval:
a. een omschrijving van de plaats en de duur waarvoor het geldt;
b. de feiten en omstandigheden die aanleiding hebben gegeven tot het opleggen van het huisverbod, en
c. de namen van de personen ten aanzien van wie het verbod om contact op te nemen geldt.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, kan de burgemeester een huisverbod verlengen tot ten hoogste vier weken nadat het is opgelegd indien de dreiging van het gevaar, of het ernstige vermoeden daarvan, zich voortzet. De artikelen 2, vierde lid, en 6 tot en met 8 zijn van overeenkomstige toepassing.
Ingevolge het tweede lid heeft het beroep of hoger beroep tegen het huisverbod mede betrekking op een beschikking tot verlenging van het huisverbod als bedoeld in het eerste lid, voor zover de belanghebbende deze beschikking betwist.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het Besluit tijdelijk huisverbod betrekt de burgemeester bij de afweging of een huisverbod wordt opgelegd uitsluitend de in de bijlage bij dit besluit opgenomen feiten en omstandigheden.
Ingevolge het tweede lid hebben de in het eerste lid bedoelde feiten en omstandigheden betrekking op:
a. de persoon ten aanzien van wie wordt overwogen een huisverbod op te leggen;
b. het verloop van het incident dat de aanleiding is te overwegen een huisverbod op te leggen; en
c. de leefomstandigheden van de persoon, bedoeld onder a, en degenen die met deze persoon in dezelfde woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven.
2.2. De burgemeester heeft aan het besluit van 6 augustus 2009 ten grondslag gelegd dat volgens het bedrijfsprocessensysteem van de politie het gezin [wederpartij] met huiselijk geweld bekend is, er signalen van excessief alcoholgebruik zijn, [wederpartij]s echtgenote toekomstig geweld vreest en het incident dat aanleiding tot het huisverbod geeft erop duidt dat de kans op escalatie aanwezig is. Het besluit is gebaseerd op een ter plaatse gehanteerd Risicotaxatie-instrument Huiselijk Geweld (hierna: RiHG).
2.3. De rechtbank heeft overwogen dat zij op 24 september 2009 - daags voor de zitting - het RiHG per faxbericht van de burgemeester heeft ontvangen. [wederpartij] heeft ter zitting bij de rechtbank onweersproken gesteld dat hij geen afschrift van het RiHG heeft ontvangen en van de inhoud daarvan geen kennis heeft kunnen nemen. De rechtbank heeft deze handelwijze van de burgemeester in strijd met de goede procesorde geacht. Zij heeft overwogen dat [wederpartij] onevenredig in zijn procesvoering wordt benadeeld, indien het RiHG bij de beoordeling van het beroep wordt betrokken. Zij heeft de inhoud van het RiHG daarom buiten beschouwing gelaten.
Voorts heeft de rechtbank overwogen dat [wederpartij] heeft ontkend dat een ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van zijn echtgenote aanwezig is, dat hij en zijn vrouw in excessieve mate alcohol gebruiken en dat in het bedrijfsprocessensysteem van de politie voor het aan hem opgelegde verbod relevante vermeldingen van huiselijk geweld binnen zijn gezin voorkomen. De rechtbank heeft overwogen dat zij de ontkenning van [wederpartij] niet voorshands ongeloofwaardig acht. Zij heeft geoordeeld dat, nu het RiHG niet ter nadere motivering van het besluit van 6 augustus 2009 bij de beoordeling wordt betrokken en de burgemeester voorts geen verweerschrift ter weerlegging van [wederpartij]s stellingen heeft ingediend en evenmin ter zitting is verschenen om die stellingen mondeling te weerspreken, dit besluit, in het licht van de ontkenningen van [wederpartij], onvoldoende is gemotiveerd en daarom dient te worden vernietigd. De besluiten van 7 en 15 augustus 2009, die in vervolg en in aansluiting op het besluit van 6 augustus 2009 zijn genomen, kunnen om die reden evenmin in stand blijven, aldus de rechtbank.
2.4. De burgemeester betoogt dat de rechtbank, door deze consequenties te verbinden aan de omstandigheid dat hij, onder meer door ziekte van de behandelend ambtenaar, niet naar behoren stukken en verweer heeft ingediend en niet ter zitting was vertegenwoordigd, ten onrechte is voorbijgegaan aan het doel en de strekking van de Wet tijdelijk huisverbod, te weten het waarborgen van de veiligheid van de huisgenoten van degene aan wie het huisverbod is opgelegd en het op gang brengen van hulpverlening.
2.4.1. Het betoog slaagt. Gelet op de aard van de in beroep bestreden besluiten, waarmee is beoogd [wederpartij]s echtgenote tegen huiselijk geweld te beschermen, mocht de rechtbank niet dan na zorgvuldig onderzoek tot vernietiging van die besluiten overgaan. Gegeven dit zwaarwegende belang van de veiligheid van de echtgenote, heeft de rechtbank ten onrechte op grond van de enkele ontkenning van [wederpartij] van de aan het besluit van 6 augustus 2009 ten grondslag gelegde en in het besluit van 15 augustus 2009 vrij uitgebreid omschreven feiten en omstandigheden, het besluit van 6 augustus 2009 en de hiernavolgende besluiten vernietigd. Zij heeft niet onderkend dat, in zoverre die ontkenning aanleiding gaf om aan de juistheid van de inhoud van het besluit van 6 augustus 2009 te twijfelen, het RiHG bij de beoordeling van dat besluit diende te worden betrokken. Daartoe had zij [wederpartij] in de gelegenheid kunnen stellen kennis van de inhoud van het RiHG te nemen en zich daarover uit te laten, zodat het in het geding kon worden toegelaten zonder dat hij daardoor in zijn procesbelang werd geschaad. Dit geldt temeer nu het aan [wederpartij] opgelegde huisverbod ten tijde van de behandeling van het beroep ter zitting van de rechtbank was geëindigd, zodat geen noodzaak voor een onmiddellijke uitspraak bestond en geen klemmende redenen voor vernietiging van de in beroep bestreden besluiten aanwezig waren.
2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [wederpartij] tegen de besluiten van 6, 7 en 15 augustus 2009 beoordelen.
2.5.1. [wederpartij] heeft ter zitting bij de Afdeling bevestigd dat hij inmiddels van de inhoud van het RiHG kennis heeft genomen. Gelet op hetgeen onder 2.4.1 is overwogen, wordt het RiHG bij de beoordeling van de in beroep bestreden besluiten betrokken. De rechtbank beschikte niet over de processen-verbaal van het incident dat aanleiding tot het huisverbod heeft gegeven en de in de bestreden besluiten vermelde mutaties ter zake van huiselijk geweld. Die stukken dienen daarom, anders dan de burgemeester stelt, buiten beschouwing te worden gelaten.
2.5.2. Volgens het aan het besluit van 6 augustus 2009 tot het opleggen van een huisverbod ten grondslag gelegde RiHG heeft [wederpartij] zich op 5 augustus 2009 zeer intimiderend tegen zijn echtgenote gedragen. Hierbij is vermeld dat [wederpartij] met zijn echtgenote gemaakte afspraken over een ruimteverdeling in huis heeft geschonden door in haar kamer te komen, waarbij hij hard met de deuren heeft geslagen en heeft geschreeuwd en gescholden. Volgens het RiHG heeft hij daarbij doodsbedreigingen geuit en een golfclub ter hand genomen en daarmee hard op een tafel geslagen. De burgemeester heeft in het besluit van 15 augustus 2009 uiteengezet dat [wederpartij] heeft ontkend bedreigingen te hebben geuit en de golfclub te hebben gebruikt om op tafel te slaan, maar dat hij heeft erkend dat hij zeer hard op tafel heeft geslagen en de golfclub ter hand heeft genomen tijdens de ruzie waarbij bij hem naar eigen zeggen de stoppen doorsloegen, dit terwijl hij zag dat zijn echtgenote erg bang werd. Bovendien was de echtgenote duidelijk in haar verklaring over het incident en heeft [wederpartij]s zoon de door hem geuite doodsbedreigingen via de telefoon gehoord, aldus de burgemeester in dat besluit. Hij heeft voorts gesteld dat uit het RiHG volgt dat zowel [wederpartij] als zijn echtgenote te kennen hebben gegeven dat zij een alcoholprobleem hebben en dat dit mede de problemen veroorzaakt. De burgemeester heeft zich in het besluit van 6 augustus 2009 op het standpunt gesteld dat [wederpartij] en de echtgenote zelf niet in staat zijn om de vicieuze cirkel van dreiging van huiselijk geweld te doorbreken en gebaat zijn bij verplichte hulpverlening.
Geen grond bestaat om te twijfelen aan de juistheid van hetgeen in het RiHG staat opgenomen. De omstandigheid dat [wederpartij] in rechte excessief alcoholgebruik en de bedreiging van zijn echtgenote heeft ontkend, kan niet afdoen aan de verklaringen die hij, de echtgenote en hun zoon kort na het incident hebben afgelegd. Deze ontkenningen bieden dan ook onvoldoende grond voor het oordeel dat de burgemeester niet op de inhoud van het RiHG heeft mogen afgaan. De feiten en omstandigheden, zoals die uit het RiHG naar voren komen, zijn feiten en omstandigheden in de zin van artikel 2, tweede lid, van het Besluit tijdelijk huisverbod, gelezen in samenhang met de bijlage bij dit besluit, die de burgemeester bij zijn besluitvorming mocht betrekken. Deze feiten en omstandigheden kunnen het besluit van 6 augustus 2009 dragen. De burgemeester heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat een ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van de echtgenote dan wel een ernstig vermoeden daarvan, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet tijdelijk huisverbod, bestond.
2.5.3. Bij besluit van 7 augustus 2009 heeft de burgemeester de in het besluit van 6 augustus 2009 opgenomen uitzondering op het huisverbod, inhoudende dat [wederpartij] van 09.00 uur tot 17.00 uur van zijn kantoor aan huis gebruik mocht maken, ingetrokken. De burgemeester heeft zich daartoe op het standpunt gesteld dat die uitzondering was gemaakt omdat [wederpartij], naar deze had gesteld, alleen vanuit dat kantoor noodzakelijke werkzaamheden kon verrichten, maar dat nader onderzoek heeft uitgewezen dat [wederpartij] die werkzaamheden in twee vestigingen elders kon verrichten.
Ter zitting bij de Afdeling heeft [wederpartij] onweersproken gesteld dat hij voorafgaand aan dit besluit niet is gehoord. Bij het nemen van een besluit als het onderhavige kan het horen van belanghebbenden uit een oogpunt van zorgvuldigheid vereist zijn. Van horen kan worden afgezien, indien betrokkene eerder in de gelegenheid is gesteld een zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan. Het besluit van 7 augustus 2009 is op nieuw gebleken feiten en omstandigheden gebaseerd. [wederpartij] betoogt dan ook terecht dat hij voorafgaand aan dit besluit in de gelegenheid had moeten worden gesteld zijn zienswijze daarover naar voren te brengen. Het besluit dient om die reden te worden vernietigd.
De Afdeling zal evenwel bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. Daartoe is van belang dat [wederpartij] in beroep en hoger beroep in de gelegenheid is geweest zich over dit besluit uit te laten. Van een onjuiste belangenafweging bij dit besluit is niet gebleken. Gelet op de dreiging van geweld die ten tijde van dit besluit van [wederpartij] uitging en de beschikbaarheid van alternatieve kantoorruimte, mocht de burgemeester de belangen van [wederpartij]s echtgenote inzake haar veiligheid zwaarder laten wegen dan het door [wederpartij] gestelde belang om van zijn kantoor aan huis gebruik te kunnen maken. Dat, zoals [wederpartij] heeft gesteld, hij alleen vanuit dat kantoor over een beschermde telefoonlijn kon beschikken, komt voor zijn risico en vormt geen grond om te oordelen dat de burgemeester niet tot het besluit van 7 augustus 2009 mocht komen.
2.5.4. De burgemeester heeft bij besluit van 15 augustus 2009, onder overneming van een aan hem uitgebracht beleidsadvies en een zorgadvies, het huisverbod met achttien dagen verlengd, omdat volgens hem het ernstige vermoeden van de dreiging van het huiselijk geweld nog niet was weggenomen. Daartoe heeft hij gesteld dat [wederpartij] het huisverbod tweemaal heeft overtreden en dat [wederpartij] en zijn echtgenote te kennen hebben gegeven dat veelvuldig alcoholgebruik hun relatie ernstig vertroebelt en agressief gedrag tussen hen veroorzaakt. Volgens de burgemeester heeft de echtgenote weliswaar gesteld geen toekomstig geweld te vrezen, omdat haar relatie met [wederpartij] al drieëndertig jaar op een vergelijkbare manier verloopt en hij haar uiteindelijk nooit echt iets heeft aangedaan, maar heeft zij evenzeer verklaard dat het opnieuw mis zal gaan wanneer zij en [wederpartij] bij elkaar blijven. Ook uit het zorgadvies volgt dat agressie op korte termijn niet wordt verwacht, maar evenmin wordt uitgesloten en in de toekomst zeer zeker wordt verwacht, omdat partijen door gebrek aan vaardigheden kennelijk niet in staat zijn om met bepaalde problemen om te gaan en niet anders dan drinkend, vechtend en ruziënd door het huwelijksleven lijken te kunnen gaan, aldus de burgemeester in dit besluit. Hij heeft gesteld dat onduidelijk is of en op welke wijze [wederpartij] en de echtgenote hun relatie willen voortzetten, omdat beiden zich hierover ambivalent hebben uitgelaten. Door de hulpverlening is geadviseerd het huisverbod te verlengen, zodat [wederpartij] en de echtgenote meer tijd krijgen om de eerste stappen in een hulpverleningstraject te zetten alvorens weer samen te wonen, aldus de burgemeester.
Geen grond bestaat voor het oordeel dat de burgemeester zich niet op het beleidsadvies of het zorgadvies heeft mogen baseren. De feiten en omstandigheden, zoals die uit deze adviezen naar voren komen, kunnen het besluit van 15 augustus 2009 dragen. De burgemeester heeft dan ook in redelijkheid kunnen besluiten het huisverbod te verlengen.
2.6. Het beroep is, gelet op hetgeen onder 2.5.3 is overwogen, gegrond. Het besluit van 7 augustus 2009 dient te worden vernietigd. De Afdeling zal evenwel bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven.
2.7. De burgemeester dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 15 december 2009 in zaak nr. 336538/09-1964;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond voor zover dat is gericht tegen het besluit van de burgemeester van Lansingerland van 7 augustus 2009;
IV. vernietigt dat besluit;
V. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven;
VI. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep tegen de besluiten van 6 augustus 2009 en 15 augustus 2009 ongegrond;
VII. veroordeelt de burgemeester van Lansingerland tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1518,00 (zegge: eenduizend vijfhonderdachttien euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. A.W.M. Bijloos, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.
w.g. Vlasblom w.g. Klein
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2010.
176-598.