200903225/1/R1.
Datum uitspraak: 25 augustus 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
Bij besluit van 10 maart 2009, kenmerk 2009-12443, heeft het college opnieuw besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Blaricum bij besluit van 16 mei 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Blaricummermeent Werkdorp".
Tegen dit besluit hebben [appellant A] en [appellant B] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 april 2009, beroep ingesteld.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de raad een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht. De raad en het college hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 juni 2010, waar Van [appellant A] en [appellant B], in de persoon van [appellant A], en het college, vertegenwoordigd door mr. K.J.T.M. Hehenkamp, advocaat te Amsterdam, en M.E. Touber MSc, werkzaam bij de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn daar gehoord de raad, vertegenwoordigd door ir. R. Hoksbergen, werkzaam bij de gemeente, en ing. S.A. Suiker en drs. H.G. Stuit, werkzaam bij Movares Nederland B.V..
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. Het plan voorziet, voor zover van belang, met grotendeels nader uit te werken bestemmingen in een woon- en werkgebied bestaande uit woningen, zorgappartementen, woonwerkwoningen en een regionaal bedrijvenpark.
Op de plankaart is voorzien in drie hoofdontsluitingswegen, bekend als de Diagonaal, het verlengde van de Stichtseweg en de Stroomzijde.
2.3. Bij uitspraak van 24 december 2008 in zaak nr.
200709172/1heeft de Afdeling het besluit van het college van 27 november 2007, kenmerk 2007-64594, tot goedkeuring van het plan, vernietigd en goedkeuring onthouden aan de aanduiding "drijvende woningen". In deze uitspraak, waarbij onder meer het luchtkwaliteitrapport van 30 januari 2007 van AGV-advies (hierna: het luchtkwaliteitrapport uit 2007) aan de orde is geweest, heeft de Afdeling, voor zover thans van belang, als volgt overwogen:
"2.7.4. (…) Vast staat dat de in het Blk 2005 voorgeschreven normen in 2003 werden overschreden. Door het college is naar het oordeel van de Afdeling onvoldoende inzichtelijk gemaakt waarom deze situatie zich niet meer zal voordoen indien de plandelen met de uit te werken bestemming zullen worden verwezenlijkt. Daarbij is in aanmerking genomen dat, naar stellen van de raad, vanaf 2010 woningen zullen worden opgeleverd, waarmee sprake is van ontwikkelingen die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit ter plaatse. Deze gevolgen moeten worden betrokken bij het onderzoek naar de luchtkwaliteit.
De omstandigheid dat uit het rapport naar voren komt dat de normen in 2015 wel gehaald zullen worden, maakt het voorgaande niet anders. Gelet op het bepaalde in het Blk 2005 dient ook al in de periode tot die datum te worden voldaan aan in de dat besluit vastgelegde normen.
Aan de ter zitting door de raad opgeworpen stelling dat de oprichting van een 8 tot 12 meter hoge, met de ontwikkeling van de wijk meegroeiende geluidswal positieve gevolgen zal hebben voor de luchtkwaliteit ter plaatse moet de Afdeling, nu in de stukken noch de overgelegde rapporten op enige wijze eerder sprake is geweest van een dergelijke wal en van de mogelijke effecten daarvan voor de luchtkwaliteit, reeds gezien het ex-tunc karakter van de beoordeling voorbij gaan.
2.7.5. De conclusie is dat hetgeen [appellant A] en [appellant B] hebben aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid en dat het niet berust op een deugdelijke motivering.
Het beroep van [appellant A] en [appellant B] is gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb te worden vernietigd.
Gelet hierop behoeven de overige door hen aangevoerde gronden geen bespreking."
2.3.1. Naar aanleiding van voormelde uitspraak is in opdracht van het gemeentebestuur nader onderzoek verricht naar de gevolgen van het plan voor de luchtkwaliteit. Dit heeft geresulteerd in het luchtkwaliteitrapport van 27 februari 2009 van Movares Nederland B.V. (hierna: het luchtkwaliteitrapport uit 2009). Dat onderzoek heeft 2008 als basisjaar en is voorts gericht op 2010 tot en met 2016 en 2020. In 2008 vonden volgens het rapport geen overschrijdingen van de plandrempels voor stikstofdioxide (NO2) plaats. Verder heeft het plan in geen van de onderzochte jaren tot gevolg dat de grenswaarden voor onder meer stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes (PM10) worden overschreden, aldus het luchtkwaliteitrapport uit 2009.
2.3.2. Op basis van het luchtkwaliteitrapport uit 2009 heeft het college bij onderhavig besluit opnieuw goedkeuring verleend aan het plan, met uitzondering van de aanduiding "drijvende woningen". [appellant A] en [appellant B] richten zich tegen deze goedkeuring. Daartoe voeren zij allereerst aan dat in het kader van het luchtkwaliteitrapport uit 2009 ten onrechte aan het Besluit luchtkwaliteit 2005 (hierna: Blk 2005) is getoetst. Voorts stellen zij zich op het standpunt dat de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes (PM10) als gevolg van het plan worden overschreden en betogen zij dat het luchtkwaliteitrapport uit 2009 uitgaat van onjuiste en onvoldoende geobjectiveerde veronderstellingen. Daartoe voeren zij aan dat zonder deugdelijke motivering is uitgegaan van een lagere verkeersintensiteit op het zuidelijke deel van de Diagonaal dan in het luchtkwaliteitrapport uit 2007. Verder hebben zij ter zitting aangevoerd dat het aantal woningen en woonwerkwoningen en het bedrijfsvloeroppervlak niet in het plan zijn begrensd.
2.3.3. Het college stelt zich op het standpunt dat uit het luchtkwaliteitrapport uit 2009 volgt dat het plan voldoet aan het Blk 2005. In aanvulling hierop verklaart de raad dat de lagere verkeersintensiteit op het zuidelijke deel van de Diagonaal voortvloeit uit nieuwe inzichten ten aanzien van de wijze waarop de bestemmingen zullen worden uitgewerkt. Ten opzichte van het luchtkwaliteitrapport uit 2007 is in het luchtkwaliteitrapport uit 2009 gerekend met andere aantallen woningen en hectaren kantoor/bedrijventerrein, is de noordelijke ontsluiting van de Diagonaal in noordwestelijke richting verlegd, is uitgegaan van een extra ontsluiting van het plangebied op de Stroomzijde ter plaatse van deelplan A en is een verbeterslag doorgevoerd door de locaties van de woningen en bedrijven te wijzigen, aldus de raad.
2.3.4. Met ingang van 15 november 2007 is de Wet van 11 oktober 2007 tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. De Afdeling overweegt dat uit artikel V van die wet volgt dat op een plan dat is vastgesteld voor de inwerkingtreding van die wet het Blk 2005 van toepassing blijft. Nu het bestemmingsplan is vastgesteld op 16 mei 2007 is het Blk 2005 op het onderhavige geschil van toepassing.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van het Blk 2005, voor zover hier van belang, nemen bestuursorganen bij de uitoefening van bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit, de in dit besluit genoemde grenswaarden voor onder meer stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes (PM10) in acht.
2.3.5. Het plan voorziet, voor zover van belang, in de uit te werken bestemmingen "Bedrijfsdoeleinden uit te werken - Buw -", "Woongebied uit te werken - WGuw 1 -" en "Woongebied uit te werken - WGuw 2 -" en de eindbestemmingen "Verkeersdoeleinden - V -" en Maatschappelijke doeleinden - M -".
Op grond van de beschrijving in hoofdlijnen zoals neergelegd in artikel 5, vierde lid, onder f, van de planvoorschriften, wordt binnen het bedrijvenpark aan de oostzijde, langs de rijksweg A27, minimaal 12,3 hectare netto bedrijventerrein dan wel, via de in artikel 19 opgenomen wijzigingsbevoegdheid minimaal 96.250 m² bruto bedrijfsvloeroppervlak (hierna: bruto bvo) gerealiseerd.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, zijn de krachtens artikel 11 van de WRO uit te werken gronden, op de plankaart aangewezen als "Bedrijfsdoeleinden uit te werken - Buw -", voor zover van belang, bestemd voor bedrijven en bedrijfsactiviteiten, (hoofd-)ontsluitingswegen en toegangswegen in ieder geval ter plaatse of binnen een afstand van 50 meter van de indicatieve aanduidingen "hoofdontsluitingsweg" op de plankaart en ontsluitingswegen. Ingevolge het vijfde lid werkt het college van burgemeester en wethouders de bestemming uit krachtens artikel 11 van de WRO en met inachtneming van, voor zover van belang, de bepalingen van de beschrijving in hoofdlijnen zoals neergelegd in artikel 5.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, zijn de gronden die op de plankaart aangewezen zijn als "Maatschappelijke doeleinden - M -", voor zover van belang, bestemd voor zorgappartementen die bestaan uit elk één zorgeenheid. Ingevolge het vierde lid, onder b en f, bedraagt het bebouwingspercentage maximaal 35, te berekenen over het bestemmingsvlak, en moeten gebouwen voldoen aan een maximale bouwhoogte van 13,5 meter en maximaal vier bouwlagen.
Ingevolge artikel 10, eerste lid, aanhef en onder a en d, zijn de gronden die op de plankaart aangewezen zijn als "Verkeersdoeleinden - V -", voor zover van belang, bestemd voor wegen met hoofdzakelijk de functie van ontsluiting van de Blaricummermeent en een reservering ten behoeve van hoogwaardig openbaar vervoer (hierna: de HOV-lijn).
Ingevolge artikel 12, eerste lid, zijn de krachtens artikel 11 van de WRO uit te werken gronden, op de plankaart aangewezen als "Woongebied uit te werken - WGuw 1 -" en "Woongebied uit te werken - WGuw 2 -", voor zover van belang, bestemd voor wonen, woonwerkwoningen, (hoofd-)ontsluitingswegen en toegangswegen in ieder geval ter plaatse van de indicatieve profielen op de plankaart en een reservering ten behoeve van de HOV-lijn. Ingevolge het zesde lid werkt het college van burgemeester en wethouders, voor zover van belang, de bestemming uit krachtens artikel 11 van de WRO en met inachtneming van de bepalingen van de beschrijving in hoofdlijnen zoals neergelegd in artikel 5. Ingevolge het zevende lid, onder a, wordt het plan wat betreft de stedenbouwkundige opzet uitgewerkt in samenhang met, voor zover van belang, de stedenbouwkundige structuur in de bestaande aangrenzende gebieden. Ingevolge het zevende lid, onder e, dient in de uitwerkingsgebieden, op de plankaart aangewezen als "Woongebied uit te werken - WGuw 1 -" en "Woongebied uit te werken - WGuw 2 -", gezamenlijk minimaal 6,2 hectare netto aan bedrijventerrein gerealiseerd te worden. Ingevolge het zevende lid, onder p, wordt ter plaatse of binnen een afstand van 50 meter ter weerszijden van de op de plankaart aangegeven indicatieve aanduiding "hoofdontsluitingsweg" de hoofdontsluiting voor het gebied aangelegd.
Ingevolge artikel 1, onder 44, wordt onder woonwerkwoningen verstaan gebouwen waarbij naast het wonen ook uitdrukkelijk bedrijvigheid plaatsvindt.
Ingevolge artikel 19, vierde lid, onder a, aanhef, kan het college van burgemeester en wethouders, voor zover van belang, de bestemming "Bedrijfsdoeleinden uit te werken - Buw -" wijzigen als bedoeld in artikel 11 van de WRO voor het realiseren van minimaal 96.250 m2 bruto bvo binnen het gebied van deze bestemming.
2.3.6. De Afdeling overweegt dat het feit dat de plandelen met de uit te werken bestemmingen in een verplicht op te stellen uitwerkingsplan nog een nadere invulling dienen te krijgen, met zich brengt dat het college slechts goedkeuring aan deze plandelen heeft kunnen verlenen, indien en voor zover op voorhand aannemelijk was dat deze plandelen verwezenlijkt zullen kunnen worden zonder in strijd te komen met het Blk 2005.
Gelet op de grotendeels nader uit te werken bestemmingen en de eindbestemming "Maatschappelijke doeleinden - M -" zijn verschillende planologische invullingen met uiteenlopende gevolgen voor de luchtkwaliteit mogelijk. Derhalve dient het luchtkwaliteitonderzoek te zijn gericht op een representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden en de daaruit voortvloeiende verkeersintensiteiten.
2.3.7. In de schriftelijke uiteenzetting van de raad staat dat het luchtkwaliteitrapport uit 2007 is gebaseerd op dezelfde planinrichting en hetzelfde verkeersmodel als het luchtkwaliteitrapport van september 2005 van AGV-advies (hierna: het basismodel 2005). Aan het luchtkwaliteitrapport uit 2009 liggen een andere planinrichting en een ander verkeersmodel ten grondslag (hierna: het basismodel 2008), aldus de schriftelijke uiteenzetting van de raad.
2.3.8. Ten aanzien van de verkeersintensiteit op het zuidelijke deel van de Diagonaal gaat het basismodel 2005 van 7.099 motorvoertuigen per etmaal (hierna: mvt/etm) uit en het basismodel 2008 van 3.857 mvt/etm.
2.3.9. Anders dan [appellant A] en [appellant B] kennelijk veronderstellen, is de raad niet van andere getallen uitgegaan vanwege de zogenoemde Gordiaanse Knoop, die bij de te realiseren ontsluiting van het zuidelijke deel van de Diagonaal op de Stroomzijde ter voorkoming van sluipverkeer zal worden toegepast, nu deze ook in het basismodel 2005 is opgenomen.
Gelet op het deskundigenbericht is aannemelijk dat de verlegging van de noordelijke ontsluiting van de Diagonaal in noordwestelijke richting en de toevoeging van een extra ontsluiting van het plangebied op de Stroomzijde ter plaatse van deelplan A, aan de in 2.3.8. bedoelde verlaging kunnen bijdragen.
2.3.10. Het basismodel 2005 gaat uit van 750 woningen, inclusief de zorgappartementen en exclusief de woonwerkwoningen. De woonwerkwoningen zijn ingevoerd als 6,2 hectare netto bedrijventerrein. Het bedrijvenpark is ingevoerd als 12,3 hectare netto bedrijventerrein. Tezamen is gerekend met 18,5 hectare netto bedrijventerrein.
Het basismodel 2008 gaat uit van 877 woningen, inclusief de zorgappartementen en woonwerkwoningen. Het bedrijvenpark is ingevoerd als 9,8 hectare bruto bvo.
2.3.11. [appellant A] en [appellant B] hebben niet aannemelijk gemaakt dat het plan, anders dan in het basismodel 2008 is aangenomen, een zodanig groter aantal woningen en woonwerkwoningen en een zodanig groot bedrijfsvloeroppervlak mogelijk maakt, dat de uitgangspunten die in zoverre ten grondslag liggen aan het luchtkwaliteitrapport uit 2009 om die reden niet meer juist zijn. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college er in redelijkheid vanuit kunnen gaan dat in voornoemd luchtkwaliteitrapport van een representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden is uitgegaan.
2.3.12. Met betrekking tot de woonwerkwoningen overweegt de Afdeling dat in het deskundigenbericht staat dat deze in het basismodel 2008 als 6,2 hectare netto bedrijventerrein hadden moeten worden ingevoerd. Hierbij is van belang dat artikel 12, zevende lid, onder e, van de planvoorschriften vereist dat minimaal 6,2 hectare aan netto bedrijventerrein gerealiseerd wordt en dit volgens de plantoelichting de woonwerkwoningen betreft. Uitgaande van 3,3 arbeidsplaatsen per 100 m² en 3,6 mvt/etm per arbeidsplaats leidt het invoeren van 6,2 hectare woonwerkwoningen tot 7.366 mvt/etm, aldus het deskundigenbericht.
In het luchtkwaliteitrapport uit 2009 is uitgegaan van 98.500 m2 bruto bvo. Analoog aan de omzetting van 12,3 hectare bedrijventerrein in 98.500 m2 bruto bvo in het luchtkwaliteitonderzoek, hadden de woonwerkwoningen volgens het deskundigenbericht ook als 50.220 m2 bruto bvo ingevoerd kunnen worden. Dit zou tot 5.966 mvt/etm leiden.
Door de woonwerkwoningen in te voeren als 127 gewone woningen met in totaal 759 mvt/etm wordt gerekend met 6.607 dan wel 5.207 mvt/etm te weinig, aldus het deskundigenbericht. Deze getallen komen enigszins hoger te liggen wanneer, gelet op de schriftelijke uiteenzetting en de zienswijze op het deskundigenbericht van de raad en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen, wordt aangenomen dat de woonwerkwoningen zijn ingevoerd als 85 woningen.
Voor zover het college ter zitting heeft gesteld dat het deskundigenbericht van een te hoog aantal mvt/etm per woonwerkwoning uitgaat, overweegt de Afdeling dat in elk geval aannemelijk is dat woonwerkwoningen een grotere verkeersaantrekkende werking hebben dan gewone woningen. Nu woonwerkwoningen in het luchtkwaliteitrapport uit 2009 zijn ingevoerd als gewone woningen, is zoverre van te lage verkeersintensiteiten uitgegaan. Het college heeft dit niet onderkend.
2.4. Ten aanzien van het luchtkwaliteitrapport uit 2009 voeren [appellant A] en [appellant B] voorts aan dat ten onrechte geen rekening is gehouden met sluipverkeer op de Stroomzijde, welk sluipverkeer ook leidt tot een onveilige verkeerssituatie.
2.4.1. De raad heeft in zijn schriftelijke uiteenzetting aangegeven dat het sluipverkeer, voor zover dat niet door de Gordiaanse Knoop wordt voorkomen, bij het luchtkwaliteitrapport uit 2009 is betrokken.
2.4.2. Met betrekking tot het sluipverkeer op de Stroomzijde is in het deskundigenbericht vermeld dat de Gordiaanse Knoop sluipverkeer kan voorkomen. De Afdeling ziet in hetgeen [appellant A] en [appellant B] hebben aangevoerd geen aanleiding deze conclusie voor onjuist te houden. Voorts hebben [appellant A] en [appellant B] niet aannemelijk gemaakt dat zich ten gevolge van het plan en de uitwerking daarvan een onveilige verkeerssituatie als gevolg van het sluipverkeer zal voordoen.
2.5. Verder voeren [appellant A] en [appellant B] met betrekking tot het luchtkwaliteitrapport uit 2009 aan dat ten onrechte geen rekening is gehouden met cumulatie van de effecten op de luchtkwaliteit, het wegvlak van de A27 ter hoogte van het plangebied en de toekomstige verbreding van de A27. Ook voeren zij aan dat de actuele luchtkwaliteit ten onrechte niet is gemeten en dat ten onrechte is uitgegaan van een geprognosticeerde daling van de achtergrondconcentraties. Voorts is volgens hen ten onrechte uitgegaan van minder autoverkeer in verband met de aanleg van de HOV-lijn en is ten onrechte geen aandacht besteed aan de brandstofsoort van de HOV-lijn.
2.5.1. In de schriftelijke uiteenzetting van de raad staat dat in het luchtkwaliteitrapport uit 2009 rekening is gehouden met cumulatie van de effecten op de luchtkwaliteit en het bedoelde wegvlak van de A27. Verder is een mogelijke verbreding van de A27 eerst ruim na de planperiode aan de orde. Wat betreft de actuele luchtkwaliteit, het gebruik van de geprognosticeerde daling van de achtergrondconcentraties en de effecten van de HOV-lijn voor de luchtkwaliteit is volgens de raad uitgegaan van de standaard voorgeschreven rekenmethoden. Voorts is volgens hem bij de bepaling van de effecten van de HOV-lijn niet uitgegaan van een afname van de overige verkeerbewegingen.
2.5.2. Mede gelet op het deskundigenbericht stelt de Afdeling vast dat bij het luchtkwaliteitrapport uit 2009 rekening is gehouden met het wegvlak van de A27 ter hoogte van het plangebied en cumulatie van de effecten op de luchtkwaliteit van enerzijds de A27 en anderzijds de hoofdwegen in het plangebied.
Voorts acht de Afdeling niet onjuist dat is uitgegaan van het huidige aantal rijbanen van de A27, nu niet is gebleken dat reeds besluitvorming omtrent wegverbreding heeft plaatsgevonden en de raad onweersproken heeft gesteld dat dit naar verwachting eerst rond 2025 aan de orde zal komen.
Tevens wordt overwogen dat de in het luchtkwaliteitrapport uit 2009 gehanteerde actuele achtergrondconcentraties en de geprognosticeerde daling daarvan zijn gebaseerd op de zogeheten Grootschalige Concentratiekaarten Nederland (hierna: de GCN-kaarten) en de emissiefactoren opgesteld door het Planbureau voor de Leefomgeving. Volgens het deskundigenbericht zijn in de GCN-kaarten ook aannames met betrekking tot het schoner worden van voertuigen opgenomen. In hetgeen [appellant A] en [appellant B] hebben aangevoerd ziet de Afdeling dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat van onjuiste achtergrondconcentraties is uitgegaan.
Verder is, zoals ook in het deskundigenbericht vermeld staat, in het luchtkwaliteitrapport uit 2009 niet uitgegaan van minder autoverkeer in verband met de aanleg van de HOV-lijn. Voorts volgt uit het luchtkwaliteitrapport uit 2009 dat is aangesloten bij de emissiefactoren van het Planbureau voor de Leefomgeving. [appellant A] en [appellant B] hebben niet aannemelijk gemaakt dat hier voor de uitstoot van de HOV-lijn niet van mocht worden uitgegaan.
2.6. Ook voeren [appellant A] en [appellant B] aan dat het luchtkwaliteitrapport uit 2009 ten onrechte uitgaat van een geluidsscherm van 6 meter hoog op de gronden met de bestemming "Groenvoorzieningen - G -", terwijl het plan daarin niet voorziet.
2.6.1. Volgens de schriftelijke uiteenzetting van de raad zal het geluidsscherm worden gebouwd op de gronden met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden uit te werken - Buw -".
2.6.2. Het plan voorziet, voor zover van belang, in de bestemmingen "Groenvoorzieningen - G -" en "Bedrijfsdoeleinden uit te werken - Buw -".
Ingevolge artikel 8, eerste lid, onder e, van de planvoorschriften zijn de gronden die op de plankaart zijn aangewezen als "Groenvoorzieningen - G -", bestemd voor geluidswerende voorzieningen. Ingevolge het vierde lid, onder b, bedraagt de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maximaal 3 meter.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, aanhef en onder f, zijn de krachtens artikel 11 van de WRO uit te werken gronden, op de plankaart aangewezen als "Bedrijfsdoeleinden uit te werken - Buw -", bestemd voor geluidswerende voorzieningen. In de beschrijving in hoofdlijnen zoals neergelegd in artikel 5, vierde lid, onder g, staat dat binnen het bedrijvenpark een geluidswerende voorziening wordt gerealiseerd in de vorm van geluidsschermen dan wel in de vorm van geluidswerende bedrijfsbebouwing.
2.6.3. Het luchtkwaliteitrapport uit 2009 is uitgegaan van positieve effecten op de luchtkwaliteit door een geluidsscherm van 6 meter hoog op gronden met de bestemming "Groenvoorzieningen - G -". Met [appellant A] en [appellant B] stelt de Afdeling vast dat het plan de bouw van een geluidsscherm van deze hoogte op gronden met deze bestemming niet mogelijk maakt.
Uit het deskundigenbericht volgt evenwel dat een geluidsscherm, ongeacht de afstand tot de wegrand, zolang deze afstand niet groter is dan 50 meter, volgens het rekenprogramma Pluim Snelweg hetzelfde effect op de luchtkwaliteit heeft. Op de gronden met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden uit te werken - Buw -" kan, na uitwerking, binnen voornoemde afstand in een geluidsscherm van 6 meter hoog worden voorzien. Gelet hierop acht de Afdeling niet onjuist dat in het luchtkwaliteitrapport uit 2009 is uitgegaan van een geluidsscherm van 6 meter hoog.
2.7. Uit 2.3.12. volgt dat de conclusie is dat hetgeen [appellant A] en [appellant B] hebben aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd.
2.8. Gelet op het door de raad ingebrachte aanvullende luchtkwaliteitrapport van 25 mei 2010 van Movares Nederland B.V. (hierna: het luchtkwaliteitrapport uit 2010) ziet de Afdeling aanleiding om nader te bezien of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb in stand kunnen worden gelaten.
2.9. In het luchtkwaliteitrapport uit 2010 is een herberekening uitgevoerd van de gevolgen van het plan voor de luchtkwaliteit waarbij de woonwerkwoningen, overeenkomstig de in het deskundigenbericht beschreven wijze, zijn ingevoerd als 6,2 hectare netto bedrijventerrein. Deze herberekening bevestigt het standpunt van het college dat in de onderzochte jaren zal worden voldaan aan de grenswaarden als bedoeld in het Blk 2005. [appellant A] en [appellant B] hebben niet aannemelijk gemaakt dat deze herberekening in zoverre onjuist is.
2.10. Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding in te gaan op hetgeen [appellant A] en [appellant B] hebben aangevoerd inzake de nadelige invloed van het plan op de waarde van hun woning en het bestaan van alternatieven.
Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woning van [appellant A] en [appellant B] betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat het college bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het plan aan de orde zijn.
Verder kan het bestaan van alternatieven op zichzelf geen grond vormen voor het onthouden van goedkeuring aan het bestemmingsplan. Het karakter van de besluitvorming omtrent de goedkeuring brengt immers mee dat alternatieven daarbij in beginsel eerst aan de orde behoeven te komen indien blijkt van ernstige bezwaren tegen het voorgestane gebruik waarop het plan ziet. Uit hetgeen de Afdeling, mede in het kader van artikel 8:72, derde lid, van de Awb, heeft overwogen volgt dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat dergelijke bezwaren zich in dit geval niet voordoen.
2.10.1. Gelet op het overwogene in 2.9. en 2.10. en nu hetgeen Van [appellant A] en [appellant B] voor het overige hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en daarin ook geen aanleiding wordt gevonden dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht, ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven.
2.11. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland van 10 maart 2009, kenmerk 2009-12443;
III. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven;
IV. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland aan [appellant A] en [appellant B] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en drs. W.J. Deetman, leden, in tegenwoordigheid van mr. Z. Huszar, ambtenaar van Staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Huszar
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2010