ECLI:NL:RVS:2010:BN4930

Raad van State

Datum uitspraak
25 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200910356/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van toevoeging en vergoeding rechtsbijstand door de Raad voor Rechtsbijstand

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 20 november 2009, waarin het beroep van [appellant] tegen het intrekkingsbesluit van de Raad voor Rechtsbijstand ongegrond werd verklaard. Het intrekkingsbesluit, genomen op 28 maart 2008, hield in dat de toevoeging voor rechtsbijstand aan [appellant] werd ingetrokken, evenals de vergoeding die aan hem was toegekend. De Raad voor Rechtsbijstand Amsterdam had eerder een aanvraag om overname van de toevoeging door een andere rechtsbijstandverlener ingewilligd, wat leidde tot de intrekking van de toevoeging en de vergoeding.

De rechtbank oordeelde dat de rechtmatigheid van het mutatiebesluit, dat de overname van de toevoeging regelde, niet ter discussie stond, omdat daartegen geen rechtsmiddelen waren aangewend. [appellant] had geen recht op doorzending van het bezwaar tegen het intrekkingsbesluit, aangezien beide besluiten door verschillende bestuursorganen waren genomen. De rechtbank concludeerde dat de Raad in redelijkheid de toevoeging en de vergoeding had kunnen intrekken, gezien de omstandigheden van de zaak.

In hoger beroep betoogde [appellant] dat het griffierecht ten onrechte was vastgesteld op € 223,00 in plaats van € 110,00. De Raad van State oordeelde echter dat [appellant] als rechtsbijstandverlener geen rechtzoekende was in de zin van de wet, en dat het normale griffierecht van toepassing was. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

200910356/1/H2.
Datum uitspraak: 25 augustus 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], kantoorhoudende te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 20 november 2009 in zaak nr. 08/3896 in het geding tussen:
[appellant]
en
de raad voor rechtsbijstand 's-Hertogenbosch (thans: het bestuur van de raad voor rechtsbijstand; hierna: de raad).
1. Procesverloop
Bij besluit van 28 maart 2008 heeft de raad de toevoeging met nummer […] ten behoeve van door [appellant] te verlenen rechtsbijstand ingetrokken (hierna: het intrekkingsbesluit). Voorts is bij besluit van 31 maart 2008 de daarvoor aan [appellant] toegekende vergoeding ingetrokken.
Bij besluit van 23 september 2008 heeft de raad het door [appellant]
daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 november 2009, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State per fax ingekomen op 30 december 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 28 januari 2010.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 augustus 2010, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. A.B.E. van Kan, advocaat te Venlo, en de raad, vertegenwoordigd door mr. K. Achefai, werkzaam bij het centraal kantoor te Utrecht, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 33, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb) kan de raad de toevoeging, anders dan op verlangen van de aanvrager, wijzigen, beëindigen of intrekken indien blijkt dat een andere toevoeging mede omvat het rechtsbelang waarvoor de toevoeging is verleend.
Ingevolge artikel 30 van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (hierna: het Bvr 2000) kan, voor zover thans van belang, indien de vaststelling van de vergoeding onjuist was en de rechtsbijstandverlener dit wist of behoorde te weten, het bureau de vaststelling met terugwerkende kracht wijzigen of intrekken.
Ter nadere invulling van zijn in onder meer artikel 33 van de Wrb neergelegde bevoegdheid heeft de raad beleidsregels vastgesteld die zijn neergelegd in het Handboek Toevoegen, uitgave april 2007. Volgens aantekening 8 bij artikel 33 van de Wrb, voor zover thans van belang, wordt, indien de opvolging van raadslieden, gelet op hun plaats van vestiging, in een dergelijk geval zich niet afspeelt binnen hetzelfde ressort, de toevoeging welke aan de eerste raadsman was afgegeven ingetrokken.
2.2. De raad heeft de verleende toevoeging ingetrokken, omdat de raad voor rechtsbijstand Amsterdam (hierna: de raad Amsterdam) een aanvraag om overname van de toevoeging door een andere rechtsbijstandverlener in verband met overname van de zaak bij besluit van 26 maart 2008 (hierna: het mutatiebesluit) heeft ingewilligd. Om dezelfde reden heeft de raad de eerder aan [appellant] toegekende vergoeding ingetrokken.
2.3. De rechtbank heeft terecht overwogen dat van de rechtmatigheid van het mutatiebesluit dient te worden uitgegaan, nu daartegen geen rechtsmiddelen zijn aangewend en dit derhalve in rechte onaantastbaar is geworden. Het bezwaar tegen het intrekkingsbesluit kan, gezien de inhoud ervan, niet worden aangemerkt als zijnde - mede - gericht tegen het mutatiebesluit. Anders dan [appellant] heeft betoogd, had de raad in zoverre geen doorzendplicht. Hoewel tussen het intrekkingsbesluit en het mutatiebesluit verband bestaat, faalt voorts het betoog van [appellant] dat zij juridisch moeten worden aangemerkt als één besluit. Daarbij kan er niet aan worden voorbijgegaan dat beide besluiten zijn genomen door verschillende bestuursorganen met elk hun eigen bevoegdheden op basis van de Wrb zoals die op dat moment gold. Nu de rechtmatigheid van het mutatiebesluit in deze procedure niet meer aan de orde kan komen, behoeft het betoog van [appellant] omtrent de wijze van totstandkoming en de inhoud van dit besluit verder geen bespreking en dient er van te worden uitgegaan dat door de opvolgende rechtsbijstandverlener in de zaak - die een verzoek betrof op grond van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen - nog werkzaamheden waren te verrichten. Omdat [appellant], naar niet is bestreden, al op 21 oktober 2007, derhalve vóór zijn aanvraag om vaststelling van de vergoeding, het overnameverzoek van de opvolgend rechtsbijstandverlener heeft ontvangen, kan niet worden staande gehouden dat hij niet had kunnen weten dat de vaststelling van de vergoeding onjuist was. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat de raad met toepassing van zijn beleid terzake in redelijkheid de toevoeging en de daarvoor toegekende vergoeding heeft kunnen intrekken. De raad heeft in dit verband ter zitting er nog op gewezen dat [appellant] en de opvolgende rechtsbijstandverlener ingevolge artikel 33 van het Bvr 2000 de vergoeding in onderling overleg naar verhouding van de verrichte werkzaamheden moeten verdelen.
2.4. [appellant] betoogt ten slotte dat het griffierecht in hoger beroep ten onrechte is vastgesteld op een bedrag van € 223,00 in plaats van op een bedrag van € 110,00. Informatie op de website van de Raad van State heeft bij hem het gerechtvaardigde vertrouwen gewekt dat bij procedures die betrekking hebben op de Wrb, dus ook bij de onderhavige zaak, het verlaagde tarief van € 110,00 van toepassing is.
Het betoog faalt. [appellant] had redelijkerwijs kunnen - en als advocaat ook moeten - weten dat aan de informatie op de website geen rechten kunnen worden ontleend. De hoogte van het griffierecht is wettelijk bepaald. In artikel 40, tweede lid, van de Wet op de Raad van State is bepaald hoe hoog het griffierecht is indien hoger beroep is ingesteld. Ingevolge artikel 46, derde lid, van de Wrb bedraagt het griffierecht slechts een lager bedrag indien door een rechtzoekende hoger beroep wordt ingesteld. Gelet op de begripsbepalingen in artikel 1 van de Wrb is [appellant] geen rechtzoekende maar een rechtsbijstandverlener. Voor hem geldt derhalve het normale griffierecht. Het bedrag van € 223,00 is dan ook terecht geheven.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Dallinga
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2010
18-658.