201004204/2/R3.
Datum uitspraak: 20 augustus 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoekers], wonend te [woonplaats],
de raad van de gemeente 's-Hertogenbosch,
verweerder.
Bij besluit van 26 januari 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoekers] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 mei 2010, beroep ingesteld.
Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld hebben [verzoekers] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[verzoekers] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 3 augustus 2010, waar [verzoekers], vertegenwoordigd door J.F.M. van Miltenburg, en de raad, vertegenwoordigd door mr. M.L. Claessens, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het verzoek heeft betrekking op de in artikel 4.3.2 van de planregels opgenomen ontheffingsbevoegdheid om ter plaatse van het perceel Veedijk 20 een bedrijfswoning toe te staan. De raad betoogt dat een spoedeisend belang ontbreekt, nu aan het nog te nemen besluit op bezwaar betreffende de bouwvergunning voor de bouw van een bedrijfswoning de vrijstellingsbepalingen van het voorheen geldende bestemmingsplan "Buitengebied" van 2001 ten grondslag zullen worden gelegd.
2.2.1. De voorzitter overweegt dat, anders dan de raad zowel schriftelijk als mondeling heeft betoogd, bij inwerkingtreding van het onderhavige plan de bouwaanvraag bij het besluit op bezwaar dient te worden getoetst aan dit plan. De door de raad bedoelde uitzondering ziet alleen op bouwaanvragen die zonder meer in overeenstemming zijn met het voorheen geldende plan. Daarvan is hier geen sprake. Niet is uitgesloten dat op het ontheffingsverzoek in heroverweging wordt besloten voordat de Afdeling uitspraak heeft gedaan in de bodemprocedure. Gelet hierop is de voorzitter van oordeel dat met het verzoek om een voorlopige voorziening een spoedeisend belang is gemoeid.
2.3. [verzoekers] betogen dat de planregels van het onderhavige plan lichtere eisen bevatten ten aanzien van de ontheffingsmogelijkheid voor de bouw van agrarische bedrijfswoningen dan het voorheen geldende plan uit 2001. De raad probeert hiermee volgens [verzoekers] de eisen uit de planvoorschriften van het voorheen geldende plan met betrekking tot de bouw van een bedrijfswoning te omzeilen. De vereisten om een bedrijfswoning te mogen oprichten zijn volgens hen in het voorheen geldende plan duidelijker en concreter dan in het nu voorliggende plan. Met name ontbreekt in het onderhavige plan de eis dat het hoofdberoep agrarisch moet zijn en dat de continuïteit van het agrarisch bedrijf op de langere termijn aannemelijk moet zijn.
2.3.1. De raad neemt het standpunt in dat er geen wezenlijk verschil bestaat tussen het vorige plan en het onderhavige plan ten aanzien van de vereisten om een bedrijfswoning te realiseren.
2.3.2. Ingevolge artikel 4.3.2 onder b van de planregels kan alleen ontheffing worden verleend voor een bedrijfswoning bij een volwaardig agrarisch bedrijf.
Ingevolge artikel 1.97 (inleidende regels, begrippen) dient onder een volwaardig agrarisch bedrijf te worden verstaan: 'een agrarisch bedrijf dat jaarrond een arbeidsbehoefte of -omvang heeft van tenminste een volledige arbeidskracht, met een daarbij passend jaarinkomen, en waarvan het behoud ook op langere termijn in voldoende mate en op duurzame wijze is verzekerd, dat wil zeggen in zowel bedrijfseconomisch opzicht als op milieuhygiënische verantwoorde wijze'.
Ingevolge artikel 4.3.2 onder c moet de nieuwe bedrijfswoning noodzakelijk zijn, wat betekent dat het bedrijf zonder deze bedrijfswoning ter plaatse op langere termijn redelijkerwijs niet te exploiteren is.
Ingevolge artikel 4.3.2 onder e dient vooraf advies te worden ingewonnen van de Advies Commissie Agrarische Bouwaanvragen inzake de noodzaak van de bedrijfswoning en de volwaardigheid van het agrarisch bedrijf.
2.3.3. Anders dan [verzoekers] hebben gesteld zijn in artikel 4.3.2 onder b, gelezen in samenhang met artikel 1.97 van de planregels eisen gesteld aan het behoud van het agrarisch bedrijf op langere termijn. Tevens volgt daaruit dat het agrarisch bedrijf jaarrond een arbeidsbehoefte of -omvang moet hebben van tenminste een volledige arbeidskracht met een daarbij passend jaarinkomen. Met de raad en anders dan [verzoekers] hebben betoogd is de voorzitter van oordeel dat de planregels voor wat betreft de aspecten continuïteit en agrarisch beroep niet wezenlijk verschillen van de planvoorschriften in het voorheen geldende plan, nog daargelaten dat de raad binnen de grenzen van de goede ruimtelijke ordening en het recht vrij is om in een plan andere regels op te nemen.
2.4. Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Boermans
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2010