201004034/2/R3.
Datum uitspraak: 20 augustus 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
de raad van de gemeente Hellendoorn,
verweerder.
Bij besluit van 2 februari 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Nijverdal-Zuid" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoeker] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 april 2010, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 juli 2010, heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[verzoeker] heeft nadere stukken ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 3 augustus 2010, waar [verzoeker], in persoon, en de raad, vertegenwoordigd door M. Broekhuis, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het verzoek richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Wonen-2" ter plaatse van het perceel Godfried Bomansstraat 1b. Het plan voorziet in de mogelijkheid om ter plaatse een woning te bouwen. De raad betoogt tevergeefs dat, nu het plan reeds in werking is getreden en voor de bouw van de woning inmiddels een bouwvergunning 1e fase is verleend, met het verzoek geen spoedeisend belang is gemoeid. Bij de nog te nemen beslissing op het tegen deze vergunning door [verzoeker] ingediende bezwaarschrift is het plan immers het toetsingskader. Met het verzoek is dan ook een spoedeisend belang gemoeid.
2.3. [verzoeker] stelt dat hij bij de aankoop van zijn woning via twee door hem ingeschakelde makelaars van medewerkers van de gemeente de toezegging heeft gekregen dat op het perceel Godfried Bomansstraat 1b geen planologische ontwikkelingen te verwachten zijn en dat de op het perceel rustende bestemming "Nutsbedrijven" uit het voorheen geldende plan gehandhaafd zou blijven.
2.3.1. Ten aanzien van het betoog van [verzoeker] dat het vertrouwensbeginsel is geschonden, overweegt de voorzitter dat de bevoegdheid tot het vaststellen van een bestemmingsplan niet bij een ambtenaar van de gemeente berust, maar bij de raad. [verzoeker] heeft niet aannemelijk gemaakt dat door of namens de raad in rechte te honoreren verwachtingen zijn gewekt dat ter plaatse van het perceel Godfried Bomansstraat 1b geen planologische ontwikkelingen waren te verwachten.
2.4. [verzoeker] betoogt tevergeefs dat de vaststelling van het plan niet mogelijk is zonder dat een ontheffing is verkregen voor hogere geluidgrenswaarden in verband met het wegverkeer. Bij besluit van 1 december 2009 is voor het perceel een hogere grenswaarde als bedoeld in de Wet geluidhinder vastgesteld. Het betoog mist feitelijke grondslag.
2.5. [verzoeker] stelt dat het plan geen stedenbouwkundige onderbouwing ten aanzien van de te realiseren woning bevat.
2.5.1. De voorzitter overweegt dat de plantoelichting een stedenbouwkundige onderbouwing bevat met betrekking tot de te realiseren woning. De keuze van de raad om de open ruimte in de straatwand in te vullen met de beoogde woning komt de voorzitter voorshands niet onredelijk voor. Dat die keuze niet strookt met de opvattingen van [verzoeker], betekent niet dat de raad deze keuze niet aan het plan ten grondslag had mogen leggen.
2.6. [verzoeker] stelt dat op het perceel een steenmarter verblijft. Ingevolge de Flora- en faunawet is het verboden om vaste rust- en verblijfplaatsen van deze dieren te verstoren. De raad heeft volgens [verzoeker] onvoldoende onderzocht in hoeverre de vaste rust- en verblijfplaats van de steenmarter wordt verstoord of beschadigd.
2.6.1. Volgens de door Eelerwoude BV in opdracht van de raad uitgevoerde Quick-scan van 3 december 2009 bevinden zich in het plangebied geen vaste rust- of verblijfplaatsen van de steenmarter. Het perceel Godfried Bomansstraat 1b kan weliswaar onderdeel uitmaken van het foerageergebied van de steenmarter, maar de projectlocatie heeft een zodanig geringe omvang ten opzichte van de territoriumgrootte van de steenmarter, dat er geen negatief effect is op de populatie steenmarters in Nijverdal, aldus de quick-scan. [verzoeker] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de conclusies in de quick-scan onjuist zijn. Gelet op het bovenstaande mist het betoog ook in zoverre feitelijke grondslag.
2.7. [verzoeker] betoogt tevergeefs dat een verklaring van geen bezwaar van de Gasunie in verband met een langs het bouwperceel gelegen gasleiding ontbreekt. Blijkens pagina 14 van de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde zienswijzennota hebben de Gasunie en de brandweer verklaard geen bezwaar te hebben tegen het toekennen van een woonbestemming op het perceel.
2.8. [verzoeker] stelt dat het plan onvoldoende rekening houdt met de op het perceel aanwezige groenopstanden. Een eik met een diameter van 30 centimeter zal zonder enige vorm van compensatie worden gekapt om de bouw mogelijk te maken. Volgens [verzoeker] is het enkele feit dat deze eik een scheve kroonvorm heeft onvoldoende om de kap te rechtvaardigen. Een andere eik met een diameter van 60 centimeter zal eveneens dienen te verdwijnen van het perceel, nu deze midden op de bouwlocatie staat. Een verplaatsing van deze boom is uitgesloten omdat de boom dit niet zal overleven, aldus [verzoeker].
2.8.1. De raad voert in zijn verweerschrift aan dat de eik met een diameter van 30 centimeter volgens de boomdeskundige van de gemeente geen bijzondere waarde heeft en dat zonder twijfel hiervoor een kapvergunning zal worden verleend, wanneer de bouwvergunning voor de beoogde woning is verstrekt. Ten aanzien van de eik met een diameter van 60 centimeter stelt de raad dat het mogelijk is om deze eik te verplaatsen naar een andere locatie.
De voorzitter acht deze standpunten van de raad op voorhand niet onaannemelijk. [verzoeker] heeft verder geen nadere argumenten aangevoerd waarom een verplaatsing van de laatstgenoemde eik niet mogelijk zou zijn. Gelet hierop bestaat er geen aanleiding voor het oordeel dat het plan een onevenredige inbreuk maakt op de aanwezige groenopstanden.
2.9. Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Boermans
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2010