201004542/2/R2.
Datum uitspraak: 19 augustus 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
1. [verzoeker sub 1A] en anderen, wonend te [woonplaats],
2. [verzoeker sub 2A] en [verzoekster sub 2B], wonend te [woonplaats],
de raad van de gemeente Brummen,
verweerder.
Bij besluit van 18 februari 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Lombok Zuid" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [verzoeker sub 1A] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 mei 2010, en [verzoeker sub 2A] en [verzoekster sub 2B] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 mei 2010, beroep ingesteld. [verzoeker sub 2A] en [verzoekster sub 2B] hebben hun beroep aangevuld bij brief van 14 mei 2010.
Voorts hebben [verzoeker sub 1A]en anderen en [verzoeker sub 2A] en [verzoekster sub 2B], bij brieven van dezelfde data, de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 1 juli 2010 hebben [verzoeker sub 2A] en [verzoekster sub 2B] een nader stuk ingediend.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 30 juli 2010, waar [verzoeker sub 1A] en [verzoeker sub 1B], in persoon, en [verzoeker sub 2A] en [verzoekster sub 2B], bijgestaan door mr. S. Oord, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand, en de raad, vertegenwoordigd door G. Broekhuis en O.G. Sprikkelman, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij de raad.
[verzoeker sub 1A] en anderen hebben geen zienswijze tegen het ontwerpplan naar voren gebracht bij de raad.
Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening en artikel 6:13 van de Awb, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan door de belanghebbende die tegen het ontwerpplan tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht.
Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht.
Deze omstandigheid doet zich in dit geval niet voor. Geen rechtvaardiging is gelegen in de door [verzoeker sub 1A] en anderen gestelde omstandigheid dat zij dachten dat de door hen ingediende inspraakreactie op het voorontwerpplan ook gold als zienswijze tegen het ontwerpplan.
Gelet op het voorgaande verwacht de voorzitter dat het beroep van [verzoeker sub 1A] en anderen in de bodemprocedure niet-ontvankelijk zal worden verklaard. In verband hiermee komt het verzoek van [verzoeker sub 1A] en anderen om een voorlopige voorziening niet voor inwilliging in aanmerking.
2.3. Het verzoek van [verzoeker sub 2A] en [verzoekster sub 2B] richt zich tegen het plan voor zover daarbij is voorzien in de bestemming "Wonen" op gronden ten oosten van hun woning aan [locatie], die thans in gebruik zijn als groenstrook.
2.3.1. De voorzitter ziet geen aanleiding voor de verwachting dat zich onomkeerbare gevolgen zullen voordoen voordat door de Afdeling uitspraak is gedaan in de bodemzaak. Daartoe acht hij van belang dat de raad ter zitting heeft verklaard dat geen bouwaanvraag zal worden ingediend noch tot gronduitgifte zal worden overgegaan ten aanzien van de op het plandeel voorziene woningen, voordat door de Afdeling uitspraak is gedaan in de bodemprocedure. De voorzitter ziet geen aanleiding om aan deze verklaring te twijfelen.
Gelet hierop is de voorzitter van oordeel dat een spoedeisend belang tot het treffen van een voorlopige voorziening ten behoeve van [verzoeker sub 2A] en [verzoekster sub 2B] ontbreekt.
2.4. Gelet op rechtsoverwegingen 2.2. en 2.3.1. bestaat aanleiding de verzoeken van [verzoeker sub 1A] en anderen en van [verzoeker sub 2A] en [verzoekster sub 2B] om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M. Vogel-Carprieaux, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Vogel-Carprieaux
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2010