ECLI:NL:RVS:2010:BN4911

Raad van State

Datum uitspraak
19 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201003376/2/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • M. Vogel-Carprieaux
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Woonzorgcentrum Hoge Veld en verzoek om voorlopige voorziening

Op 16 februari 2010 heeft de raad van de gemeente Aalten het bestemmingsplan "Woonzorgcentrum Hoge Veld" vastgesteld. Tegen dit besluit hebben verschillende verzoekers op 8 april 2010 beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij zij tevens verzochten om een voorlopige voorziening. De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak heeft het verzoek op 30 juli 2010 ter zitting behandeld, waar de verzoekers en de raad, vertegenwoordigd door ing. I.J. van der Hoogte, aanwezig waren. Ook de stichting Zorgcombinatie Marga Klompé was vertegenwoordigd door ing. E.H.J.M. te Woerd.

De voorzitter oordeelde dat het verzoek om een voorlopige voorziening een voorlopig karakter heeft en niet bindend is voor de bodemprocedure. Tijdens de zitting werd duidelijk dat er een aanvraag voor een bouwvergunning in voorbereiding was, wat de voorzitter deed concluderen dat er een spoedeisend belang aanwezig was. De voorzitter behandelde de bezwaren van de verzoekers met betrekking tot de inspraak en de inhoudelijke bezwaren tegen het bestemmingsplan. Hij concludeerde dat de inspraak geen onderdeel uitmaakt van de bestemmingsplanprocedure en dat de bezwaren van de verzoekers niet gegrond waren.

De voorzitter oordeelde dat de maximale bouwhoogten in het bestemmingsplan acceptabel zijn en dat de leefomgeving niet onevenredig wordt aangetast. Ook werd vastgesteld dat de verzoekers niet als belanghebbenden konden worden aangemerkt bij het niet vaststellen van delen van een exploitatieplan. Uiteindelijk werd het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken. De uitspraak werd openbaar gedaan op 19 augustus 2010.

Uitspraak

201003376/2/R2.
Datum uitspraak: 19 augustus 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoekers], wonend te [woonplaats],
en
de raad van de gemeente Aalten,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 16 februari 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Woonzorgcentrum Hoge Veld" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoekers] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 april 2010, beroep ingesteld.
Bij brief, ingekomen eveneens op 8 april 2010, hebben zij de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 30 juli 2010, waar [verzoekers] en de raad, vertegenwoordigd door ing. I.J. van der Hoogte, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de stichting Zorgcombinatie Marga Klompé (hierna: de stichting), vertegenwoordigd door ing. E.H.J.M. te Woerd, werkzaam bij de stichting, gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Ter zitting is door de stichting en de raad verklaard dat een aanvraag voor een bouwvergunning in voorbereiding is en dat deze bij een afwijzing van het verzoek meteen zal worden ingediend. Tevens heeft de raad verklaard dat het college van burgemeester en wethouders voornemens is deze vergunning ook zo spoedig mogelijk te behandelen en verlenen. Gelet hierop acht de voorzitter een spoedeisend belang aanwezig, zodat in het navolgende zal worden onderzocht of aanleiding bestaat tot het treffen van een voorlopige voorziening.
2.3. Ten aanzien van de bezwaren van [verzoekers] betreffende de inspraak overweegt de voorzitter het volgende.
Het bieden van inspraak maakt geen onderdeel uit van de in de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening geregelde bestemmingsplanprocedure. Eventuele tekortkomingen in de geboden inspraak hebben daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van de bestemmingsplanprocedure en het bestemmingsplan.
2.4. Ten aanzien van de inhoudelijke bezwaren overweegt de voorzitter het volgende.
2.5. Het plan voorziet in de bestemming "Maatschappelijk" op gronden aan het Hoge Veld en Frankenstraat, teneinde ter plaatse een woonzorgcentrum te realiseren. Aan de gronden gelegen aan de Hoge Veld, die thans onbebouwd zijn en in gebruik als groenstrook/speelveld, is in het voorheen geldende bestemmingsplan "Het Hoge Veld" de bestemming "Bijzondere woonvormen" toegekend. Aan de gronden gelegen aan de Frankenstraat, waar voorheen een school gevestigd was, is in dat bestemmingsplan de bestemming "Bijzondere doeleinden" toegekend.
2.6. Hetgeen [verzoekers] aanvoeren met betrekking tot de juistheid en uitleg van de privaatrechtelijke overeenkomst tussen de stichting en het gemeentebestuur, waarin de thans in het geding zijnde gronden aan de stichting zijn overgedragen, kan naar het oordeel van de voorzitter niet in deze procedure aan de orde komen. Overigens is de voorzitter niet gebleken dat de raad zich bij het opstellen en vaststellen van het plan heeft laten leiden dan wel beperken door deze overeenkomst.
2.7. [verzoekers] stellen dat het speelveld een verworven recht is en dat de gerechtvaardigde verwachting bestond dat ter plaatse een speelveld zou blijven.
2.7.1. Niet in geschil is dat in het voorheen geldende plan, zoals weergegeven in rechtsoverweging 2.6., aan de gronden die thans in gebruik zijn als groenstrook/speelveld niet een dienovereenkomstige bestemming was toegekend. Aan de omstandigheid dat in mei 2009 doelpalen op het speelveld zijn geplaatst, hebben [verzoekers] niet de gerechtvaardige verwachting kunnen ontlenen dat de gronden die thans in gebruik zijn als groenstrook/speelveld ook als zodanig in een nieuw bestemmingsplan zouden worden bestemd.
2.8. In hetgeen [verzoekers] daartoe hebben aangevoerd ziet de voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat de raad in dit plan had moeten voorzien in een integraal inrichtingsplan waarbij ook de gronden betrokken zijn waarop het huidige verzorgingshuis gevestigd is. Daartoe acht hij van belang dat niet is gebleken dat sprake is van verbondenheid tussen de plannen voor deze gronden en ter zitting door de raad onweersproken is gesteld dat nog niet vaststaat welke ontwikkelingen plaats zullen vinden op de gronden waarop het huidige verzorgingshuis gevestigd is.
2.9. [verzoekers] stellen dat de voorziene hoogbouw niet past ter plaatse. Zij vrezen voor een aantasting van de privacy en een vermindering van de lichtinval in hun woning.
2.9.1. Ingevolge de verbeelding bezien in samenhang met artikel 4, tweede lid, onder 3, van de planregels, zijn de ter plaatse van bedoelde gronden maximaal toegestane bouwhoogten 7,5, 11 en 14 meter. Voorts volgt uit de verbeelding dat de bebouwing met een maximale bouwhoogte van 7,5 meter direct tegenover de woning van [verzoekers] is geprojecteerd op een afstand van ongeveer 15 meter, en de bebouwing met maximale bouwhoogten van 11 en 14 meter op een afstand van ongeveer 35 meter respectievelijk ongeveer 50 meter. Ter zitting is komen vast te staan dat in het voorheen geldende plan voor de gronden direct tegenover de woning van [verzoekers], de maximale bouwhoogte tot 25 meter bedroeg.
In hetgeen [verzoekers] hebben aangevoerd ziet de voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat de in het plan toegestane maximale bouwhoogten acceptabel zijn en de leefomgeving niet onevenredig zal worden aangetast. Daarbij acht hij van belang dat sprake is van een stedelijke omgeving, in de omgeving reeds hoogbouw aanwezig is, de bouwhoogten in het thans voorliggende plan zijn beperkt ten opzichte van de maximale bouwhoogte onder het voorheen geldende plan en dat de bebouwing waarop [verzoekers] rechtstreeks zicht hebben een maximale bouwhoogte van 7,5 meter heeft.
2.10. Voorzover [verzoekers] stellen dat de raad ten onrechte heeft besloten geen exploitatieplan vast te stellen, overweegt de voorzitter dat het verzoek is gericht tegen het niet vaststellen van delen van een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, en artikel 6.18 van de Wro. Indien de raad in dit geval een exploitatieplan zou hebben vastgesteld zouden [verzoekers] naar oordeel van de voorzitter niet als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt bij de desbetreffende onderdelen van het exploitatieplan. Daartoe is van belang dat zij geen grondexploitatieovereenkomst als bedoeld in artikel 8.2, vijfde lid, van de Wro hebben gesloten met betrekking tot gronden in het plangebied, zij geen eigenaar zijn van gronden in dat gebied en ook anderszins niet is gebleken van belangen van hen die rechtstreeks betrokken zijn bij de vaststelling van de genoemde onderdelen van een exploitatieplan.
Gelet hierop kunnen [verzoekers] naar het oordeel van de voorzitter niet worden aangemerkt als belanghebbenden bij het niet vaststellen van delen van een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, en artikel 6.18 van de Wro. De voorzitter verwacht dat het beroep van [verzoekers] in de bodemprocedure in zoverre niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
2.11. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M. Vogel-Carprieaux, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Vogel-Carprieaux
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2010
458.