201001078/1/H1.
Datum uitspraak: 25 augustus 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 17 december 2009 in zaken nrs. 08/2028, 09/1296, 09/1297, 09/1298, 09/1300, 09/1301 en 09/1302 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Bladel.
Bij besluit van 8 april 2008 heeft het college aan [vergunninghoudster] vrijstelling verleend voor het parkeren van vrachtwagens op het voorterrein van de bedrijfskavel tegenover het pand [locatie 1] te [plaats] (hierna: het voorterrein).
Bij brief van 23 mei 2008 heeft [appellant] tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Dit bezwaar is door het college naar de rechtbank doorgezonden ter behandeling als beroepschrift.
Bij uitspraak van 17 december 2009, verzonden op 22 december 2009, heeft de rechtbank het door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 februari 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 3 maart 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 augustus 2010, waar [appellant], bijgestaan door mr. H.U. van der Zee, en het college, vertegenwoordigd door E.G. van Sambeeck-van Deursen, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. De vrijstelling is verleend ten behoeve van het parkeren van vrachtwagens op het voorterrein van een door [vergunninghoudster] gehuurde bedrijfskavel met een totale oppervlakte van 4513 m2 (hierna: het perceel). Het voorterrein heeft een diepte van 10 meter over de volle breedte van het perceel.
2.2. Ingevolge het bestemmingsplan "Industrieterrein Hapert, 2e herziening" rust op het voorterrein van het perceel de bestemming "voorterrein".
Ingevolge Paragraaf II, artikel 1, aanhef, van de planvoorschriften zijn de op de plankaart als "voorterrein" aangewezen gronden bestemd voor doeleinden ten dienste van de inrichting als overwegend onbebouwd voorerf ten behoeve van de aangrenzende bedrijfsdoeleinden, alsmede ten dienste van de aangrenzende bedrijfswoningen.
Ingevolge lid B, onder I is het verboden de tot "voorterrein" bestemde grond te gebruiken in strijd met de in dit plan aan de grond gegeven bestemming.
Ingevolge het bepaalde onder II, aanhef en onderdeel II.3, wordt als strijdig gebruik zoals bedoeld onder I, ten minste verstaan het gebruik van de grond als opslag-, werk- en/of parkeerterrein voor handels- en bedrijfsdoeleinden.
Ingevolge het bepaalde onder III kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bepaalde onder II.3. voor het gebruik als parkeerterrein van niet meer dan 75% van het tot een bedrijf behorende als "voorterrein" bestemde grond.
2.3. Het parkeren van de vrachtwagens op het voorterrein is in strijd met de op het perceel rustende bestemming "voorterrein". Om het parkeren van de vrachtwagens niettemin mogelijk te maken, heeft het college met toepassing van artikel 1, lid B, onder III, hiervoor vrijstelling verleend.
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college niet in redelijkheid vrijstelling heeft kunnen verlenen. Volgens [appellant] heeft het college de overlast, met name in de nachtelijke uren, die hij heeft ervaren als gevolg van het wegrijden van vrachtwagens en het ophalen van aanhangers, onvoldoende meegewogen in de belangenafweging.
2.4.1. Het betoog faalt. De rechtbank heeft op grond van het geluidsrapport van 22 november 2007 van K&M Akoestisch Adviseurs terecht vastgesteld dat aan de ingevolge de milieuwetgeving geldende geluidsgrenswaarden kan worden voldaan. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, is in verband met de melding van 29 januari 2008 krachtens het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer de nadere eis gesteld dat tussen 23.00 uur en 7.00 uur het manoeuvreren met vrachtwagens niet mag plaatsvinden. Gelet hierop heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat voor onevenredige overlast in de nachtelijke uren niet behoeft te worden gevreesd.
Voorts wordt in aanmerking genomen dat ter zitting is vastgesteld dat maximaal acht vrachtwagens in de lengterichting van de weg op het voorterrein kunnen worden geparkeerd. In dat verband heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat als gevolg van het manoeuvreren van vrachtwagens op het voorterrein stofoverlast wordt veroorzaakt, nu het voorterrein met klinkers is bestraat. Ter zitting heeft hij verklaard dat de overlast die hij stelt te ondervinden het gevolg is van de verlichting van de vrachtwagens die het achterterrein afrijden. De vrijstelling heeft echter slechts betrekking op het voorterrein.
2.5. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het gebruik van het voorterrein niet nodig is, nu [vergunninghoudster] sinds 2008 nabij de vestiging aan [locatie 2] te [plaats] de beschikking heeft over een terrein van ongeveer 4 ha.
2.5.1. Het betoog faalt. Daargelaten het thans bestaande feitelijk gebruik van het voorterrein, heeft het college onweersproken gesteld dat het terrein aan De Wijer niet voor bedrijfsmatige doeleinden mag worden gebruikt. Er dient dus rekening te worden gehouden met intensivering van het gebruik van het voorterrein voor het parkeren van vrachtwagens.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Van Dorst
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2010