ECLI:NL:RVS:2010:BN4812

Raad van State

Datum uitspraak
16 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200905481/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verblijfsvergunning en openbare orde in vreemdelingenrecht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Rotterdam, die op 26 juni 2009 een besluit van de staatssecretaris heeft vernietigd. De staatssecretaris had het bezwaar van de vreemdeling tegen het niet ambtshalve doen van een aanbod op grond van de Regeling afwikkeling nalatenschap Vreemdelingenwet (oud) ongegrond verklaard. De vreemdeling was veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier weken wegens een misdrijf, en de voorzieningenrechter oordeelde dat de staatssecretaris ten onrechte geen rekening had gehouden met de tenuitvoergelegde voorwaardelijke gevangenisstraf bij de beoordeling van de verblijfsvergunning.

De Raad van State oordeelt dat de voorzieningenrechter dit inderdaad ten onrechte heeft overwogen. De staatssecretaris heeft terecht gesteld dat de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf moet worden meegeteld bij de beoordeling of de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde. De Regeling, zoals neergelegd in het WBV 2007/11, stelt dat een verblijfsvergunning niet kan worden verleend aan vreemdelingen die een gevaar voor de openbare orde vormen, wat het geval is bij een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van meer dan één maand.

De Raad van State verklaart het hoger beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter en verklaart het beroep van de vreemdeling ongegrond. De vreemdeling voldoet niet aan de voorwaarden van de Regeling, omdat de onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen gedeelten van zijn gevangenisstraffen meer dan één maand bedragen. De staatssecretaris heeft geen aanleiding gezien om op grond van bijzondere omstandigheden af te wijken van het gevoerde beleid, en de beroepsgrond van de vreemdeling faalt.

Uitspraak

200905481/1/V2.
Datum uitspraak: 16 augustus 2010
Raad van State
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris),
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Rotterdam, (hierna: de voorzieningenrechter) van 26 juni 2009 in zaak nrs. 08/30408 en 09/8008 in het geding tussen:
[de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling)
en
de staatssecretaris.
1. Procesverloop
Bij besluit van 4 maart 2009 heeft de staatssecretaris het door de vreemdeling gemaakte bezwaar tegen het niet ambtshalve doen van een aanbod op grond van de Regeling afwikkeling nalatenschap Vreemdelingenwet (oud) (hierna: de Regeling) ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 26 juni 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 24 juli 2009, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. In de enige grief klaagt de staatssecretaris dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat bij de berekening van de totaal opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf geen rekening kan worden gehouden met een tenuitvoergelegde voorwaardelijke gevangenisstraf. Daartoe betoogt de staatssecretaris dat indien een voorwaardelijke straf na een rechterlijk bevel alsnog ten uitvoer wordt gelegd, sprake is van een ten uitvoer te leggen straf als genoemd in het Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire 2007/11 (hierna: WBV 2007/11). Het openbare-ordebeleid van de Regeling heeft juist ten doel om de openbare orde te beschermen en derhalve dient het alsnog ten uitvoer te leggen gedeelte van een gevangenisstraf betrokken te worden bij de beoordeling of sprake is van een contra-indicatie, aldus de staatssecretaris.
2.1.1. Volgens de Regeling, zoals neergelegd in het WBV 2007/11, wordt onder bepaalde voorwaarden een verblijfsvergunning verleend aan vreemdelingen die onder de Vreemdelingenwet (oud) een asielaanvraag hebben ingediend en nog immer in Nederland zijn. Evenbedoelde verblijfsvergunning wordt evenwel niet verleend, indien de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde. Dit is het geval indien, voor zover thans van belang, wegens misdrijf een veroordeling tot een gevangenisstraf heeft plaatsgevonden of een vrijheidsbenemende maatregel is opgelegd en het onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen gedeelte van de straf(fen) of maatregel(en) in totaal ten minste één maand bedraagt.
2.1.2. Niet in geschil is dat de vreemdeling wegens het plegen van een misdrijf is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier weken en dat de volledige tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf voor de duur van één maand voor zover eerder voorwaardelijk opgelegd, is bevolen.
2.1.3. De voorzieningenrechter heeft ten onrechte overwogen dat bij de berekening van de totaal opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf geen rekening kan worden gehouden met een tenuitvoergelegde voorwaardelijke gevangenisstraf. Een voorwaardelijke veroordeling is een veroordeling tot een bepaalde straf, maar met het bevel de tenuitvoerlegging van die straf op te schorten. In dit geval heeft de rechter bij een latere veroordeling de tenuitvoerlegging alsnog bevolen. In aanmerking genomen dat aan de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf een rechterlijk oordeel ten grondslag ligt en dat de Regeling mede ten doel heeft de openbare orde te beschermen, heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat sprake is van een onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen straf in de zin van de Regeling en heeft hij derhalve terecht deze gevangenisstraf meegeteld in de beoordeling of de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde. De grief slaagt.
2.2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, overweegt de Afdeling als volgt.
2.3. Uit het vorenstaande volgt dat de vreemdeling is veroordeeld tot gevangenisstraffen waarvan de onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen gedeelten meer dan één maand bedragen. Derhalve voldoet hij niet aan de voorwaarden van de Regeling.
2.4. In beroep heeft de vreemdeling voorts aangevoerd dat de staatssecretaris ten onrechte geen aanleiding heeft gezien om op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) af te wijken van het gevoerde beleid. Daartoe betoogt de vreemdeling dat hij inmiddels 18 jaar in Nederland is, hij is veroordeeld voor een betrekkelijk licht vergrijp en de laatste tien jaar niet in aanraking met de politie is geweest. Daarnaast heeft hij zich gedurende deze tien jaar wekelijks gemeld bij de plaatselijke korpschef en heeft hij een gezin opgebouwd in Nederland. Ook dient in aanmerking te worden genomen dat hij naar Nederland is gekomen omdat hij vreesde voor vervolging.
2.4.1. Blijkens het besluit van 4 maart 2009 heeft de staatssecretaris in hetgeen de vreemdeling heeft aangevoerd geen aanleiding gezien om in afwijking van het ter zake gevoerde beleid op grond van bijzondere omstandigheden alsnog een aanbod te doen op grond van de Regeling.
2.4.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 15 juli 2009 in zaak nr. 200808634/1/V3; www.raadvanstate.nl), is voor een geslaagd beroep op artikel 4:84 van de Awb vereist dat de aangevoerde omstandigheden binnen de strekking en reikwijdte vallen van het gevoerde beleid inzake de uitoefening van de in de desbetreffende procedure aan de orde zijnde bevoegdheid. Voorts volgt uit die uitspraak dat omstandigheden die binnen de strekking en reikwijdte van dat beleid vallen en die bij de totstandkoming daarvan zijn betrokken, niet als bijzondere omstandigheden, als bedoeld in artikel 4:84 van de Awb zijn aan te merken.
Zoals de Afdeling evenzeer heeft overwogen (uitspraak van 9 februari 2010 in zaak nr. 200908198/1/V2; www.raadvanstate.nl), vormt de Regeling naar strekking en reikwijdte een restrictief op te vatten aanvulling op het vreemdelingenbeleid en strekt zij er niet toe om vreemdelingen die niet aan de voorwaarden voldoen, niettemin wegens schrijnende individuele omstandigheden alsnog een verblijfsvergunning te verlenen.
Gelet op het voorgaande kunnen de door de vreemdeling aangevoerde omstandigheden, zoals weergegeven onder 2.4., die kennelijk dienen ten betoge dat hij zich in een schrijnende situatie bevindt, niet als bijzonder worden aangemerkt, nu zij moeten worden geacht bij de vaststelling van de Regeling te zijn betrokken. De beroepsgrond faalt.
2.5. Tenslotte heeft de vreemdeling in beroep betoogd dat de staatssecretaris zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat bij de behandeling van het bezwaar kon worden afgezien van het horen.
2.5.1. Reeds omdat de vreemdeling niet heeft geconcretiseerd waarom de staatssecretaris ten onrechte van het horen heeft afgezien, faalt deze beroepsgrond.
2.6. Het inleidende beroep in ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Rotterdam, van 26 juni 2009 in zaak nr. 09/8008;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. B. van Wagtendonk en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. Zwemstra
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 augustus 2010
91-638.
Verzonden: 16 augustus 2010
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser