ECLI:NL:RVS:2010:BN4269

Raad van State

Datum uitspraak
18 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201002889/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om herziening eindbeoordeling coassistentschap Oogheelkunde Universiteit Leiden

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 10 februari 2010, waarin het beroep tegen de afwijzing van de centrale examencommissie geneeskunde van de Universiteit Leiden om de eindbeoordeling van het coassistentschap Oogheelkunde te herzien, ongegrond werd verklaard. De centrale examencommissie had op 4 september 2008 het verzoek om herziening afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het college van beroep voor de examens terecht had geoordeeld dat de centrale examencommissie niet in strijd met het recht had gehandeld en dat de beslissing zorgvuldig was voorbereid en voldoende gemotiveerd.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 5 augustus 2010 ter zitting behandeld. [appellante] was aanwezig, bijgestaan door haar advocaat, en het college was vertegenwoordigd door medewerkers van de Universiteit Leiden. De Afdeling heeft de relevante wetgeving, waaronder de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) en de Onderwijs- en examenregeling geneeskunde 2007-2008, in overweging genomen. De Afdeling concludeert dat de beoordeling van [persoon A] niet kan worden aangemerkt als eindbeoordeling, aangezien het coassistentschap na deze beoordeling is verlengd om [appellante] de kans te geven het coassistentschap positief af te sluiten.

De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen grond is voor schadevergoeding. Het hoger beroep van [appellante] wordt ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. De beslissing wordt uitgesproken in naam der Koningin.

Uitspraak

201002889/1/H2.
Datum uitspraak: 18 augustus 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 10 februari 2010 in zaak nr. 09/5770 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van beroep voor de examens van de Universiteit Leiden.
1. Procesverloop
Bij besluit van 4 september 2008 heeft de centrale examencommissie geneeskunde van de Universiteit Leiden het verzoek om herziening van de eindbeoordeling van het coassistentschap Oogheelkunde afgewezen.
Bij besluit van 21 januari 2009 heeft het college het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 februari 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 maart 2010, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 augustus 2010, waar [appellante], in persoon en bijgestaan door mr. M.C. Heijnneman, advocaat te Goes, en het college, vertegenwoordigd door mr. W.J. de Wit, B. Nagtegeller en dr. A.J. Beaufort, allen in dienst van de Universiteit Leiden, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 7.13, eerste lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (hierna: de WHW) stelt het instellingsbestuur voor elke door de instelling aangeboden opleiding of groep van opleidingen een onderwijs- en examenregeling vast.
Ingevolge artikel 7.61, eerste lid, aanhef en onder f, kan een betrokkene beroep instellen bij het college van beroep voor de examens tegen beslissingen van examencommissies en examinatoren.
Ingevolge het tweede lid kan het beroep, wat de openbare instellingen betreft in afwijking van hoofdstuk 7 van de Algemene wet bestuursrecht, worden ingesteld terzake dat een beslissing in strijd is met het recht.
Ingevolge artikel 4.1, vierde lid, van de Onderwijs- en examenregeling geneeskunde 2007-2008 (hierna: de OER) vindt in elk coassistentschap één eindbeoordeling plaats. Deze eindbeoordeling heeft een summatief karakter en is gebaseerd op de beoordelingsmomenten tijdens het coassistentschap.
2.2. Op 13 juni 2008 is het coassistentschap Oogheelkunde van [appellante] beoordeeld door [persoon A]. Vervolgens is het coassistentschap verlengd. Op 4 juli 2008 heeft een tweede beoordeling plaatsgevonden door [persoon B]. Deze heeft [appellante] als beoordeling op alle beoordelingspunten een onvoldoende gegeven voor het coassistentschap.
2.3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college terecht tot de beslissing is gekomen dat de centrale examencommissie geneeskunde niet in strijd met het recht heeft gehandeld en dat de beslissing zorgvuldig is voorbereid en voldoende gemotiveerd. Daartoe voert [appellante] aan dat in strijd met artikel 4.1, vierde lid, van de OER twee eindbeoordelingen hebben plaatsgevonden, nu volgens het coassistentenhandboek Oogheelkunde geen tussenbeoordeling plaatsvindt. De beoordeling van 13 juni 2008 kan niet worden aangemerkt als tussenbeoordeling en dient te worden aangemerkt als enige eindbeoordeling.
2.3.1. Volgens het coassistentenhandboek vindt bij een aantal coassistentschappen ten minste één tussenbeoordeling plaats en vinden bij het coassistentschap Interne Geneeskunde ten minste twee tussenbeoordelingen plaats. Daarbij is opgemerkt dat het is toegestaan vaker een tussenbeoordeling te geven. Met betrekking tot onder meer het coassistentschap Oogheelkunde is daarin vermeld dat, gelet op de korte duur van dit coassistentschap, geen tussenbeoordeling hoeft plaats te vinden.
Dat volgens het coassistentenhandboek geen tussentijdse beoordeling van een coassistentschap Oogheelkunde hoeft plaats te vinden, betekent niet dat een tussenbeoordeling niet onder omstandigheden kan plaatsvinden. Een tussenbeoordeling is dan ook niet in strijd met het coassistentenhandboek dan wel artikel 4.1, vierde lid, van de OER.
2.3.2. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de beoordeling van [persoon A] ook inhoudelijk niet kan worden aangemerkt als eindbeoordeling. Naar aanleiding van de beoordeling door [persoon A] is het coassistentschap met twee weken verlengd om [appellante] de mogelijkheid te bieden het coassistentschap alsnog met een positieve beoordeling af te sluiten. Met die verlenging is gegeven dat de beoordeling door [persoon A] geen eindbeoordeling was. [appellante] heeft aan deze verlenging meegewerkt en was er aldus mee bekend dat nog geen eindbeoordeling had plaatsgevonden.
Aan [appellante] kan worden toegegeven dat het door [persoon A] ingevulde beoordelingsformulier niet aanstonds inzichtelijk maakt op welke punten zij niet voldeed aan de eisen die aan de coassistent Oogheelkunde worden gesteld. Dit betekent evenwel niet dat de verlenging van het coassistentschap zodanig onzorgvuldig is geweest jegens [appellante], dat de centrale examencommissie geneeskunde de door [persoon B] opgemaakte eindbeoordeling had moeten herzien. Evenmin bestaat in hetgeen [appellante] heeft aangevoerd grond voor het oordeel dat de eindbeoordeling, gelezen in samenhang met de brief van 11 juli 2008 van [persoon B], onvoldoende is gemotiveerd of onzorgvuldig is voorbereid.
2.3.3. De conclusie is dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat het college terecht tot het oordeel is gekomen dat de centrale examencommissie geneeskunde niet in strijd met het recht heeft gehandeld door het verzoek om herziening van de eindbeoordeling van het coassistentschap Oogheelkunde af te wijzen.
2.4. Gelet hierop heeft de rechtbank evenzeer terecht overwogen dat geen grond bestaat voor schadevergoeding.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. A.W.M. Bijloos, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk w.g. Poot
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 augustus 2010
362.