200905800/1/R3.
Datum uitspraak: 18 augustus 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant] en anderen, allen wonend te [woonplaats],
de raad van de gemeente Oirschot,
verweerder.
Bij besluit van 12 mei 2009, nr. 2009/9, heeft de raad het bestemmingsplan "Kuikseind Middelbeers" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 augustus 2009, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 4 september 2009.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft Ruimte voor Ruimte C.V. een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De raad heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 juli 2010, waar [appellant] en anderen, in persoon en bijgestaan door mr. W.P.N. Remie, advocaat te Tilburg, en de raad, vertegenwoordigd door mr. C. van Baar en mr. S. Rotman, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is Ruimte voor Ruimte C.V., vertegenwoordigd door ing. J.J.A. de Graaf, als partij verschenen.
2.1. Het plan heeft betrekking op twee bestaande woningen aan de Kuikseindseweg en op tien nieuw te realiseren woningen aan de zuidoostzijde van de kern Middelbeers in het kader van de zogenoemde "Ruimte voor Ruimte"-regeling (hierna: RvR-regeling).
2.2. [appellant] en anderen wonen ten noorden van het plangebied en komen op verschillende gronden op tegen het plan.
Ten eerste stellen [appellant] en anderen dat het plan, in strijd met het streekplan Noord-Brabant 2002 (hierna: het streekplan) en de RvR-regeling, er geen zorg voor draagt dat de cultuurhistorische, landschappelijke en ecologische waarden worden behouden, dan wel worden versterkt. Hiertoe stellen zij dat de door het plan mogelijk gemaakte bebouwing de zichtbaarheid van en de landschappelijke samenhang met de aanwezige waarden van de naast het plangebied gelegen bolle akker verloren laat gaan.
Voorts voeren [appellant] en anderen aan dat het plan in strijd is met het Reconstructieplan Beerze Reusel van 22 april 2005 (hierna: het Reconstructieplan). In het Reconstructieplan worden volgens hen de bolle akker en het 'beekdal van de Kleine Beerze' beschreven als beschermingszone 'natte natuurparel'. Het plangebied ligt in deze beschermingszone. [appellant] en anderen stellen dat volgens het Reconstructieplan de grondwaterstand en de kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater in de beschermingszone gehandhaafd dienen te worden, maar dat dit nooit bereikt kan worden vanwege de door het plan mogelijk gemaakte bebouwing.
Verder stellen [appellant] en anderen dat het plan in strijd met de RvR-regeling zal leiden tot een nieuwe stedelijke uitbreiding in het buitengebied en een verlegging van de grens van de bebouwde kom. Het plan is volgens hen hierdoor eveneens in strijd met de StructuurvisiePlus nu de raad hierin heeft aangegeven dat de Watergang BZ 140 (hierna: de Watergang) de bebouwingsgrens is en dat deze als gave kernrand en als duurzame bebouwingsgrens moet worden aangemerkt. Verwezenlijking van het plan betekent volgens hen een aantasting van de Watergang als duurzame bebouwingsgrens, terwijl deze juist gehandhaafd zou moeten blijven. In samenhang hiermee stellen zij dat door de realisering van het plan hun vrije uitzicht over de Watergang en het agrarische landschap wordt aangetast.
Voorts voeren [appellant] en anderen aan dat in de StructuurvisiePlus voorkeurslocaties worden genoemd voor de ontwikkeling van "Ruimte voor Ruimte"-initiatieven, maar dat de locatie Kuikseindseweg daar niet bij zit. De raad heeft naar hun mening geen blijk gegeven van voldoende inspanning om de "Ruimte voor Ruimte"-woningen op de genoemde voorkeurslocaties mogelijk te maken.
2.2.1. De raad stelt dat het plan de aanwezige cultuurhistorische, landschappelijke en ecologische waarden niet aantast.
Verder is het uitgangspunt van het Reconstructieplan volgens de raad om een duurzaam watersysteem in de beschermde 'natte natuurparel' in stand te houden. Uit onderzoek blijkt dat het plan geen negatieve invloed heeft op de natte natuurparel. Het waterschap De Dommel heeft ingestemd met deze conclusie.
Het plan voorziet volgens de raad niet in een nieuwe stedelijke uitbreiding en een nieuwe woonwijk aan de zuidzijde van Middelbeers, maar in een duurzame afronding van het bebouwde gebied. Voorts stelt de raad dat hij met betrekking tot de uitbreiding van de kernrand van Middelbeers afwijkt van de StructuurvisiePlus, omdat uit een ruimtelijke verkenning is gebleken dat een extensieve uitbreiding langs de kernrand, zoals in het kader van de RvR-regeling, mogelijkheden biedt om de kernrand te versterken. Nu is de huidige dorpsrand met de achterkant naar het landschap gericht. Het aanzicht bestaat uit de Watergang, maar ook uit bijgebouwen, huizen en erfafscheidingen van diverse kwaliteit. In het nieuwe plan wordt gestreefd naar afwisselende bebouwing met lage goten, variatie in architectuur en groen. Aan deze ontwikkeling is volgens de raad wel een aantal randvoorwaarden en uitgangspunten verbonden, die leiden tot een gave afronding van de kernrand.
Verder voert de raad aan dat met betrekking tot de te realiseren woningen is afgeweken van de in de StructuurVisiePlus aangegeven voorkeurslocaties, omdat op de meeste voorkeurslocaties de grondeigenaren niet willen meewerken aan het beleid van de raad.
2.2.2. De woningen worden gerealiseerd op een plaats waar eerder een agrarisch bedrijf was gevestigd. Blijkens de zienswijzennota is namens het provinciebestuur en het bestuur van het waterschap aangegeven dat de aanwezige waarden niet door het plan worden beïnvloed. Gezien de ligging van de bolle akker, buiten het plangebied, en de omvang van het plan komt dit de Afdeling niet onjuist voor. Gelet hierop heeft de raad terecht gesteld dat het plan in zoverre niet in strijd is met het streekplan en de RvR-regeling.
2.2.3. Uit de reactie van de provinciale planologische commissie in het kader van het vooroverleg blijkt dat, voor zover van belang, ingestemd wordt met de waterparagraaf in het plan onder voorbehoud van akkoordverklaring door het waterschap. Het waterschap heeft met het plan ingestemd. De Afdeling overweegt dat uit paragraaf 3.5.2 van de plantoelichting naar voren komt dat een duurzame waterhuishouding als uitgangspunt wordt genomen waarbij de handhaving van het huidige grondwaterregime en de kwaliteit van het water voorop staan, in overeenstemming met het huidige beleid van waterschap de Dommel. Het door Grontmij BV uitgevoerde onderzoek 'Advies waterhuishouding en bouwrijp maken' van 13 januari 2006 schetst de voorwaarden waaronder dit kan worden bereikt. Het plan staat aan deze voorwaarden niet in de weg.
De enkele omstandigheid dat Grontmij B.V. in bredere zin is betrokken bij de uitvoering van het plan betekent niet dat het door haar uitgevoerde onderzoek reeds daarom niet als deugdelijk kan worden aangemerkt en de raad om deze reden aan dat onderzoek voorbij moest gaan. Concrete omstandigheden die twijfel oproepen over de uitgangspunten en uitgevoerde berekeningen zijn niet gesteld.
Gelet op het voorafgaande kon de raad in redelijkheid het standpunt innemen dat het plan niet zal leiden tot een aantasting van de 'natte natuurparel' en in zoverre niet in strijd is met het Reconstructieplan.
2.2.4. Volgens de door de raad onderschreven RvR-regeling bestaat de mogelijkheid om woningen te bouwen in het buitengebied. De woningen dienen te worden gebouwd in gebieden waar de sloop van agrarische bedrijven is voltooid. De bouw van de woningen dient plaats te vinden binnen de bebouwde kom dan wel binnen een kernrandzone. De StructuurvisiePlus beperkt zich tot het vastleggen van gemeentelijk beleid op hoofdlijnen en schetst de ruimtelijke kaders waarbinnen oplossingen worden gezocht. Ook wordt hierin de noodzaak genoemd van onderzoek en eventuele beleidsontwikkeling die er toe kan leiden dat de StructuurvisiePlus te zijner tijd op onderdelen zal worden aangepast.
De Afdeling overweegt dat de StructuurvisiePlus de kernrand van Middelbeers weliswaar als afgerond beschouwt, maar dat de raad, mede gezien het karakter van deze nota, in redelijkheid daarvan kon afwijken, teneinde te komen tot een nieuwe afronding van de kernrand van Middelbeers met het oog op de RvR-regeling. Bovendien staat vast dat [appellant] en anderen ook onder het vorige plan geen vrij uitzicht hadden over het agrarische landschap.
Voor zover de in het plan te realiseren woningen niet overeenkomen met de in de StructuurvisiePlus genoemde voorkeurslocaties voor woningbouw, overweegt de Afdeling dat de raad in redelijkheid daarvan kon afwijken nu voldoende aannemelijk is gemaakt dat hij niet in staat was de eigendom van de desbetreffende gronden te verwerven zoals in de RvR wordt voorgestaan.
2.3. Verder voeren [appellant] en anderen aan dat het plan niet in voldoende parkeerruimte voorziet, nu het uitgaat van twee parkeerplaatsen op het eigen terrein per bewoner en het hiermee volgens hen geen rekening houdt met de parkeerbehoefte van bezoekers en met het feit dat tegenwoordig iedere werknemer een eigen auto heeft. Hierdoor ontstaan volgens [appellant] en anderen gevaarlijke verkeerssituaties en een ongewenst straatbeeld. Voorts stellen [appellant] en anderen dat met de door het plan beoogde ontsluiting van het plangebied op de Kuikseindseweg een onoverzichtelijke situatie ontstaat, waar bovendien snelheidsremmende maatregelen ontbreken. Deze onoverzichtelijke aansluiting zal volgens [appellant] en anderen leiden tot gevaarlijke verkeerssituaties.
2.3.1. De raad voert aan dat per kavel minimaal twee parkeerplaatsen op het eigen erf nodig zijn, de garage hierbij niet inbegrepen. Bezoekers zullen incidenteel in de berm parkeren. Nu een snelheidsregime van 30 km per uur zal gelden voor de nieuwe woonstraat en een snelheidsregime van 50 km per uur ter plaatse van de aansluiting op de Kuikenseindseweg, zal van een gevaarlijke verkeerssituatie volgens de raad geen sprake zijn. Bovendien zal de gemeente volgens de raad de nieuwe aansluiting realiseren met een verkeersplateau, ter bevordering van de verkeersveiligheid en het creëren van een overzichtelijke verkeerssituatie.
2.3.2. Het standpunt van de raad dat per kavel twee parkeerplaatsen nodig zijn komt de Afdeling, gelet op de aard en omvang van het plan, niet onjuist voor. Voorts overweegt de Afdeling dat de raad maatregelen heeft aangekondigd om een duurzaam veilige verkeerssituatie te garanderen, in de woonstraat en ter plaatse van de aansluiting van de woonstraat op de Kuikenseindseweg. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat er een verkeersonveilige situatie zal ontstaan.
2.4. Voorts voeren [appellant] en anderen aan dat de conclusie van het rapport 'Ontwikkelingsmogelijkheden voor een woningbouwproject aan de Kuikseindseweg te Middelbeers in het kader van de Wet geurhinder en veehouderij' (hierna: het rapport) van de SRE Milieudienst van 23 januari 2008 is dat woningbouw in het plangebied binnen 100 meter van het agrarisch bedrijf aan de Kuikseindseweg 22 niet is toegestaan. Zij wijzen er op dat in het onderdeel 'agrarische milieuhinder' van de plantoelichting evenwel wordt aangegeven dat de afstandscontour van 100 meter van het agrarisch bedrijf aan de Kuikseindseweg gedeeltelijk valt over het plangebied.
2.4.1. De raad voert aan dat de afstand van het agrarische bedrijf aan de Kuikseindseweg 22 tot aan de geprojecteerde woningen ongeveer 135 meter bedraagt, waardoor woningbouw toelaatbaar is.
2.4.2. De Afdeling overweegt dat uit de bijlage 'geur' van het plan blijkt dat de in het plangebied te realiseren woningen bij het in opdracht van de raad uitgevoerde onderzoek betreffende geurhinder zijn beoordeeld als geurgevoelige objecten in de bebouwde kom in het kader van de Wet geurhinder en veehouderij (hierna: Wgv).
Ingevolge artikel 4, eerste lid, onder a, van de Wgv dient een afstand van minstens 100 meter in acht te worden genomen tussen een geurgevoelig object zoals een woning en een veehouderij indien het geurgevoelige object gelegen is binnen de bebouwde kom.
Blijkens de verbeelding, zoals ter zitting nagemeten, wordt deze afstand voor wat betreft de te realiseren woningen in acht genomen. Het betoog van [appellant] en anderen mist derhalve in zoverre feitelijke grondslag. Voor zover de bestaande woningen op een afstand korter dan 100 meter van het bedrijf liggen overweegt de Afdeling dat de raad hieraan geen overwegende betekenis hoefde toe te kennen nu deze reeds jaren als woning worden gebruikt en met het plan als zodanig worden bestemd.
2.5. Verder voeren [appellant] en anderen tevergeefs aan dat er veel maatschappelijke weerstand bestaat tegen het plan, omdat de ontwikkelingsmaatschappij Ruimte voor Ruimte niet langer voorrang verleent aan eigen inwoners van de gemeente bij de verkoop van bouwkavels voor landhuizen. Dit argument heeft geen betrekking op het plan zelf. Deze beroepsgrond kan derhalve buiten beschouwing blijven.
2.6. Voorts stellen [appellant] en anderen dat de raad lange tijd heeft miskend dat zich binnen het plangebied steenuilen bevinden. Bij de realisering van het plan zal volgens [appellant] en anderen de vaste rust- en verblijfplaats van deze dieren verdwijnen of verstoord worden. De enkele stelling van de raad dat hiervoor zonodig een ontheffing wordt aangevraagd in het kader van de Flora- en faunawet (hierna: Ffw) achten [appellant] en anderen niet voldoende nu daarbij niet wordt ingegaan op het voorhanden zijn van een deugdelijke vervangende habitat in het kader van het ontheffingsverzoek.
2.6.1. De raad heeft ter zitting aangevoerd dat uit de Flora- en faunascan uit 2005 niet is gebleken dat zich in het plangebied steenuilen zouden bevinden. De raad is vervolgens overgegaan tot de vaststelling van het plan vanuit de gedachte dat wanneer uit nader onderzoek toch de aanwezigheid van steenuilen naar voren zou komen, ontheffing van de Ffw verleend zou kunnen worden op grond van het zogeheten compensatiebeginsel.
2.6.2. Niet in geschil is dat in 2008, voorafgaand aan de vaststelling van het plan, een functionele nestlocatie van de steenuil is aangetroffen in de in het plangebied gelegen, te slopen stal. De in opdracht van de raad in 2005 uitgevoerde flora- en faunascan is dan ook in zoverre achterhaald.
De vraag of voor de uitvoering van het plan een ontheffing op grond van de Ffw nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komt in beginsel pas aan de orde in een procedure op grond van de Ffw. Dit neemt niet weg dat de raad reeds bij de vaststelling van het plan had dienen te bezien of op voorhand aannemelijk was dat een ontheffing op grond van de Ffw verleend zou kunnen worden met het oog op de aanwezigheid van steenuilen in het plangebied en hiernaar een onderzoek had moeten instellen. Uit het bestreden besluit volgt niet dat de raad, gelet op de nestlocatie, heeft bezien of het plan zonder daarbij in strijd te handelen met het bepaalde in de Ffw uitvoerbaar is. De enkele opmerking in het bestreden besluit dat verwacht mag worden dat een ontheffing zal worden verleend, is in dit opzicht onvoldoende.
2.7. In hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) te worden vernietigd.
2.8. De Afdeling ziet evenwel aanleiding om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb in stand te laten. Daartoe wordt overwogen dat blijkens het verweerschrift en de door de raad overgelegde beslissing van de minister van LNV van 10 juni 2010 de steenuil in 2009 gebroed heeft in een recent aangebrachte steenuilenkast direct naast het plangebied en dat de te slopen stal momenteel niet meer in gebruik is als nestlocatie. Er is volgens voornoemde beslissing van de minister geen ontheffing van artikel 11 van de Ffw vereist indien een aantal met name genoemde maatregelen wordt getroffen om de functionaliteit van deze vaste rust- en verblijfplaats van de steenuil te waarborgen. Gesteld noch gebleken is dat deze maatregelen niet kunnen worden getroffen. Gelet hierop bestaat thans geen grond voor het oordeel dat de Ffw in zoverre op voorhand aan de uitvoering van het plan in de weg zal staan.
2.9. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Oirschot van 12 mei 2009, kenmerk 2009/9, tot vaststelling van het bestemmingsplan "Kuikseind Middelbeers";
III. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven;
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Oirschot tot vergoeding van bij [appellant] en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 745,59 (zegge: zevenhonderdvijfenveertig euro en negenenvijftig cent), waarvan € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
V. gelast dat de raad van de gemeente Oirschot aan [appellant] en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, voorzitter, en mr. J.A. Hagen en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Sloten w.g. Boermans
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 augustus 2010