ECLI:NL:RVS:2010:BN4253

Raad van State

Datum uitspraak
18 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201000036/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van voorwaardelijke toevoeging voor rechtsbijstand

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 26 november 2009, waarin het beroep tegen de intrekking van een voorwaardelijke toevoeging voor rechtsbijstand ongegrond werd verklaard. De Raad voor Rechtsbijstand had op 19 december 2007 de voorwaardelijke toevoeging ingetrokken, omdat [appellante] op dat moment een bedrag van € 73.241,81 had ontvangen uit de echtscheidingsprocedure, waardoor haar financiële draagkracht de in de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) gestelde vermogensgrens overschreed. De rechtbank oordeelde dat de Raad voor Rechtsbijstand terecht had besloten tot intrekking van de toevoeging, aangezien de Wrb geen mogelijkheid biedt om van deze regels af te wijken.

Tijdens de zitting op 4 augustus 2010 werd de zaak behandeld, waarbij [appellante] werd bijgestaan door haar advocaat P.H.M.S. Koeraats en de Raad werd vertegenwoordigd door mr. K. Achefai. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld. Het betoog van [appellante] dat haar advocaat te lang heeft gewacht met het indienen van de benodigde gegevens, werd verworpen. De gevolgen van eventuele nalatigheid van de advocaat kunnen niet aan de Raad worden toegerekend.

De Afdeling heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 18 augustus 2010.

Uitspraak

201000036/1/H2.
Datum uitspraak: 18 augustus 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 26 november 2009 in zaak nr. 08/2226 in het geding tussen:
[appellante]
en
de raad voor rechtsbijstand 's-Hertogenbosch (thans: het bestuur van de raad voor rechtsbijstand; hierna: de raad).
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 december 2007 heeft de raad een aan [appellante] verleende voorwaardelijke toevoeging voor rechtsbijstand ingetrokken.
Bij besluit van 19 mei 2008 heeft de raad het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 november 2009, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 januari 2010, hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 augustus 2010, waar [appellante], in persoon en bijgestaan door P.H.M.S. Koeraats, en de raad, vertegenwoordigd door mr. K. Achefai, werkzaam bij het centraal kantoor te Utrecht, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb), zoals deze wet destijds gold en voor zover hier van belang, verleent de raad een voorwaardelijke toevoeging, indien de aanvraag om verlening van rechtsbijstand betrekking heeft op een aanmerkelijk financieel belang.
Ingevolge het tweede lid, voor zover hier van belang, verleent de raad geen definitieve toevoeging, indien op het moment van beëindiging van de zaak waarvoor een voorwaardelijke toevoeging is verleend, blijkt dat de financiële draagkracht van de aanvrager zodanig is toegenomen dat deze de in artikel 34 genoemde bedragen overschrijdt. Onder de toegenomen financiële draagkracht wordt mede verstaan de toename van de liquide middelen van de rechtzoekende.
2.2. De raad heeft bij besluit van 5 februari 2002 een voorwaardelijke toevoeging afgegeven ten behoeve van de verlening van rechtsbijstand aan [appellante] in een echtscheidingsprocedure. In de echtscheidingsbeschikking van 9 oktober 2002 is bepaald dat [appellante] de helft van de overwaarde van de voormalige echtelijke woning zal ontvangen. Op 2 juni 2003 is dit bedrag van € 73.241,81 uitgekeerd. Bij besluit van 19 december 2007, zoals gehandhaafd bij het besluit op bezwaar van 19 mei 2008, heeft de raad geweigerd de voorwaardelijke toevoeging om te zetten in een definitieve en de voorwaardelijke toevoeging met terugwerkende kracht ingetrokken omdat met dit bedrag de bij de Wrb gestelde vermogensgrens is overschreden.
2.3. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden overwogen dat het besluit van 19 mei 2008 de rechterlijke toets kan doorstaan.
Niet in geschil is dat met het door [appellante] ontvangen bedrag op het moment van de beëindiging van de echtscheidingsprocedure de in de Wrb gestelde vermogensgrens is overschreden. Ingevolge artikel 31, tweede lid, van de Wrb had de raad dan ook geen mogelijkheid de voorwaardelijke toevoeging om te zetten in een definitieve en heeft hij terecht besloten tot intrekking van de voorwaardelijke toevoeging. Het betoog van [appellante] dat haar toenmalige advocaat te lang heeft gewacht met het insturen van de gegevens over het vermogen dat zij heeft ontvangen uit de verkoop van de voormalige echtelijke woning, waardoor zij zich pas na lange tijd geconfronteerd ziet met betaling van de advocaatkosten, kan niet tot een ander oordeel leiden. De gevolgen van eventuele nalatigheid van de (toenmalige) advocaat kunnen, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, niet aan de raad worden toegerekend en komen in zoverre voor risico van [appellante]. De Wrb voorziet voorts niet in een hardheidsclausule of een andere mogelijkheid om van het dwingend bepaalde in artikel 31, tweede lid, af te wijken. Hetgeen [appellante] heeft aangevoerd, kan, hoe vervelend dat gelet op haar huidige financiële situatie ook voor haar is, dan ook niet leiden tot het door haar beoogde doel.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Dallinga
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 augustus 2010
18-658.