ECLI:NL:RVS:2010:BN4045
Raad van State
- Hoger beroep
- M.G.J. Parkins de Vin
- T.M.A. Claessens
- R. van der Spoel
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake vrijheidsontnemende maatregel en due diligence van de minister van Justitie
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de minister van Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, waarin de rechtbank de vrijheidsontnemende maatregel ten aanzien van een vreemdeling heeft opgeheven. De minister klaagt in zijn enige grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij niet met de vereiste 'due diligence' heeft gehandeld bij de verwijdering van de vreemdeling. De minister stelt dat hij tussen 26 april 2010 en 3 mei 2010 wel degelijk handelingen heeft verricht die gericht waren op het vertrek van de vreemdeling. Hij wijst erop dat op 29 april 2010 is aangegeven dat er niet wordt afgezien van een claimprocedure en dat het dossier op 3 mei 2010 naar het Bureau Dublin is verzonden.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overweegt dat de vrijheidsontnemende maatregel, zoals bedoeld in artikel 6 van de Vreemdelingenwet 2000, is bedoeld om te voorkomen dat de vreemdeling zich toegang verschaft tot Nederland en het Schengen-gebied. De minister hoeft niet in alle gevallen onmiddellijk handelingen te verrichten om het vertrek te bewerkstelligen, maar moet wel voortvarend handelen wanneer de duur van de vrijheidsontneming afhankelijk is van zijn handelen. De minister heeft op 26 april 2010 aan de vreemdeling laten weten dat hij hem bij Italië zou claimen en heeft op 27 april 2010 een Dublin-gehoor gehouden. Op 28 april 2010 heeft hij het voornemen geuit om de aanvraag van de vreemdeling voor een verblijfsvergunning af te wijzen, omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek.
De Afdeling concludeert dat de minister niet onredelijk lang heeft gewacht met het faciliteren van het vertrek van de vreemdeling, aangezien de claimprocedure pas op 29 april 2010 definitief is vastgesteld. De minister heeft vervolgens het dossier tijdig naar het Bureau Dublin verzonden. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat de minister niet de vereiste voortvarendheid heeft betracht. Het hoger beroep van de minister wordt gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd en het beroep van de vreemdeling wordt ongegrond verklaard.