201001567/1/M1
Datum uitspraak: 11 augustus 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht,
verweerder.
Bij besluit van 29 december 2009 heeft het college met toepassing van artikel 8.23, eerste lid, van de Wet milieubeheer voorschriften toegevoegd aan de bij besluit van 19 augustus 2008 aan Prorail Randstad Noord verleende oprichtingsvergunning voor een spoorwegemplacement gelegen aan de Atoomweg op het gezoneerde Industrieterrein Lage Weide te Utrecht. Dit besluit is op 30 december 2009 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 februari 2010, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 juli 2010, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door ir. J.H.M. Kerp en mr. N.H. Verhaar, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting Prorail, vertegenwoordigd door E.T. Borren, werkzaam bij Prorail, als partij gehoord.
2.1. Ingevolge artikel 8.23, eerste lid, van de Wet milieubeheer kan het bevoegd gezag beperkingen waaronder een vergunning is verleend en voorschriften die daaraan zijn verbonden, wijzigen, aanvullen of intrekken, dan wel alsnog beperkingen aanbrengen of voorschriften aan een vergunning verbinden in het belang van de bescherming van het milieu. Ingevolge het derde lid zijn met betrekking tot de beslissing ter zake en de inhoud van de beperkingen en voorschriften de artikelen 8.6 tot en met 8.17 van overeenkomstige toepassing.
2.2. Ingevolge artikel 8.23, derde lid, in samenhang met artikel 8.11, derde lid, van de Wet milieubeheer worden in het belang van het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu aan de vergunning de voorschriften verbonden, die nodig zijn om de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk - bij voorkeur bij de bron - te beperken en ongedaan te maken. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast.
2.3. Het college heeft bij het bestreden besluit aan de oprichtingsvergunning van 19 augustus 2008 nieuwe voorschriften verbonden.
Deze voorschriften luiden:
1. Luchtverontreiniging bij overslaan
1.1. Het ballast(grind) wordt, zo mogelijk vooraf, besproeid met water en zodanig vochtig gehouden, dat geen verspreiding van stof buiten de inrichting kan plaatsvinden.
1.2. Indien de weersomstandigheden daartoe aanleiding geven, in ieder geval bij een windsnelheid groter of gelijk aan 14 m/s (windkracht 6) wordt het overslaan van ballast(grind) gestaakt.
2.1. Ten minste een week voor de eerste losdatum meldt de verlader aan team Programmatisch Handhaven wanneer het lossen start, de geschatte hoeveelheid en duur van de losactiviteiten.
2.2. In de inrichting zijn de vervoersbonnen en de analyses van de te lossen ballast beschikbaar. Toelichting. Onder 'beschikbaar' wordt ook begrepen dat de gevraagde gegevens tijdens een controle binnen 30 minuten worden aangeleverd.
2.3. Op het einde van een werkdag wordt gemorste ballast(grind) en stof van de losplaats en uit de omgeving van de losplaats verwijderd. Op deze activiteit is ook voorschrift 1.1 van toepassing.
2.4. Tijdens de loswerkzaamheden moet de openbare weg zoveel mogelijk worden vrijgehouden.
3.1. Zwerfvuil wordt zo spoedig mogelijk opgeruimd.
3.2. Het bewijs van groot onderhoud van een locomotief wordt, in geval van twijfel en op verzoek van de teamleider Programmatisch Handhaven, overgelegd.
3.3. De overstand van wagons met of bestemd voor het transport van gevaarlijke stoffen, met uitzondering van werktreinen ten behoeve van onderhoud, gebeurt niet op het emplacement Lage weide.
2.4. [appellant] betoogt dat het laadstation op het spoorwegemplacement geluidoverlast zal opleveren voor zijn op korte afstand gelegen APK-keuringsstation aan de Uraniumweg 11, terwijl het bij dat keuringsstation staande woonhuis als gevolg van deze geluidoverlast onverhuurbaar wordt. [appellant] vreest scheurvorming als gevolg van het laden en lossen van de zware vrachtwagens. [appellant] stelt dat grote vrachtwagens bij het op- en afrijden van het laadperron de bereikbaarheid van parkeerplaatsen en de doorgang van het verkeer zullen belemmeren. [appellant] wijst op verlies van parkeerruimte als gevolg van de komst van het laadstation. [appellant] vreest dat alle vervuilende stoffen als gevolg van het sproeien in de bodem verdwijnen, te meer waar hij twijfelt aan de waterdichtheid van de vloer van het laadstation. [appellant] wijst erop dat het laadstation is gebouwd op rioolwaterkelders waarvan niet zeker is of dez het gewicht van de zware vrachtwagens kunnen dragen. Volgens [appellant] is er een betere locatie voor het laadstation.
2.4.1. De Afdeling stelt vast dat deze beroepsgronden zien op activiteiten waarop de bij besluit van 19 augustus 2008 verleende oprichtingsvergunning betrekking heeft. Die vergunning staat in dit geschil niet ter beoordeling. De genoemde beroepsgronden richten zich niet tegen de vastgestelde voorschriften en kunnen om die reden niet tot vernietiging van het bestreden besluit leiden.
2.5. [appellant] betoogt dat bij de activiteiten op het laadstation van het spoorwegemplacement veel stof vrijkomt. Dit heeft zijns inziens tot gevolg dat voor het APK-keuringsstation benodigde elektronische apparatuur en auto's van cliënten moeten worden ontdaan van stof en vuil. [appellant] stelt dat het vrijkomen van stof extra kosten meebrengt.
2.5.1. Het college heeft met name in verband met het tegengaan van stofhinder bij het overslaan en lossen van goederentreinen met ballastgrind voorschriften aan de oprichtingsvergunning van 19 augustus 2008 verbonden. Niet betwist is dat de aanvullende voorschriften van het bestreden besluit een aantal aanscherpingen van de oprichtingsvergunning van 19 augustus 2008 bevat. In hetgeen [appellant] aanvoert, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de in het bestreden besluit opgenomen voorschriften toereikend zijn. Ook deze beroepsgrond faalt.
2.6. Het beroep is ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.W. Mouton, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, ambtenaar van Staat.
w.g. Mouton w.g. Melse
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 augustus 2010