200909897/1/H2.
Datum uitspraak: 11 augustus 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], kantoorhoudende te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 30 oktober 2009 in zaak nr. 08/3902 in het geding tussen:
de raad voor rechtsbijstand 's-Hertogenbosch (thans: het bestuur van de raad voor rechtsbijstand; hierna: de raad).
Bij besluit van 25 maart 2008 heeft de raad een vergoeding vastgesteld voor door [appellant] op basis van toevoeging verleende rechtsbijstand, waarbij de eigen bijdrage op de vergoeding in mindering is gebracht.
Bij besluit van 23 september 2008 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 30 oktober 2009, waarvan afschrift van het proces-verbaal is verzonden op 6 november 2009, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij fax, bij de Raad van State ingekomen op 18 december 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij fax van 18 januari 2010.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 augustus 2010, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. K. Achefai, werkzaam bij het centraal kantoor te Utrecht van de raad, is verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 44, derde lid, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb), zoals dit luidde ten tijde van belang, is de eigen bijdrage niet verschuldigd, indien een zaak eindigt zonder de toepassing van een straf of maatregel dan wel zonder toepassing van artikel 9a Wetboek van Strafrecht. De rechtsbijstandverlener restitueert de eigen bijdrage aan de rechtzoekende, tenzij deze de eigen bijdrage nog niet heeft voldaan.
2.2. De toevoeging voor de door [appellant] verleende rechtsbijstand is afgegeven voor een beklagprocedure over het niet vervolgen van strafbare feiten, als neergelegd in artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering. Dit beklag is door het gerechtshof 's-Hertogenbosch gegrond verklaard.
2.3. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de raad artikel 44, derde lid, van de Wrb in het onderhavige geval analoog had dienen toe te passen. [appellant] betoogt dat de rechtbank die vraag ten onrechte ontkennend heeft beantwoord. Hij voert daartoe aan dat de raad, nu het gaat om een strafprocedure en het gegrond verklaren van het beklag gelijk te stellen is met een vrijspraak in een strafzaak, de verrekening van de eigen bijdrage achterwege had dienen te laten. [appellant] verwijst daarbij naar een volgens hem vergelijkbare andere zaak. De raad heeft in die zaak bij besluit op bezwaar van 7 november 2008 een vergoeding vastgesteld waarop de eigen bijdrage niet in mindering werd gebracht en daarbij een analoge redenering gehanteerd, aldus [appellant].
2.4. In de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 44, derde lid, van de Wrb (Kamerstukken II 1993/94, 23 464, nr. 7, blz. 4) is het volgende vermeld:
"[…] wordt de toevoeging voorgesteld van een bepaling die ertoe strekt dat in de gevallen waarin de procedure eindigt in een ontslag van rechtsvervolging of een vrijspraak, geen eigen bijdrage is verschuldigd. Strikt genomen zou de gewezen verdachte dergelijke kosten op de voet van de procedure ex artikel 591a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering nu reeds kunnen verhalen. Het gevolg daarvan is evenwel een extra verzoekschriftprocedure, waarvan de uitkomst feitelijk al op voorhand duidelijk is. Door te bepalen dat in dergelijke gevallen de eigen bijdrage niet verschuldigd is, wordt het voeren van een dergelijke procedure overbodig […]."
Ingevolge artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering kan aan een gewezen verdachte of zijn erfgenamen vergoeding van bepaalde kosten en geleden schade toegekend worden indien een zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. Aangezien het hierbij gaat om een vergoeding aan een gewezen verdachte en het overbodig maken van die procedure de reden is waarom artikel 44, derde lid, van de Wrb is ingevoegd, overweegt de Afdeling dat de wetgever heeft beoogd om toepassing van deze bepaling beperkt te houden tot strafzaken waarvoor een toevoeging is verleend aan een verdachte. Een beklagprocedure is daarmee niet vergelijkbaar. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht overwogen dat er geen grond is om artikel 44, derde lid, van de Wrb analoog toe te passen bij het vaststellen van een vergoeding voor de door [appellant] gevoerde beklagprocedure.
De verwijzing door [appellant] naar het besluit op bezwaar in een andere zaak waarin de eigen bijdrage niet op de vastgestelde vergoeding in mindering is gebracht, heeft de rechtbank terecht niet tot een ander oordeel geleid. Die zaak betrof geen beklagprocedure als hier aan de orde. Bovendien heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat dat besluit een kennelijke misslag was, omdat daarin wordt uitgegaan van een onjuiste uitleg van artikel 44, derde lid, van de Wrb.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Dallinga
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 augustus 2010