200909050/1/H3.
Datum uitspraak: 11 augustus 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Haarlem,
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 19 oktober 2009 in zaak nr. 09/1929 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem.
Bij besluit van 11 december 2008 heeft het college een aanvraag van [appellant] om een gehandicaptenparkeerkaart, type bestuurder, afgewezen.
Bij besluit van 2 maart 2009 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 oktober 2009, verzonden op diezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 2 maart 2009 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 november 2009, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 juni 2010, waar [appellant], bijgestaan door mr. N.R. Janszen en mr. V.J.M. Janszen, beiden advocaat te Haarlem, en het college, vertegenwoordigd door A.C. Timmer-Van der Hoeven en A.L.P. Baro, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 49, eerste lid, van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (hierna: Babw) kan aan een gehandicapte, overeenkomstig de bij ministeriële regeling gestelde criteria, door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar hij als ingezetene is ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens, een gehandicaptenparkeerkaart worden verstrekt.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling gehandicaptenparkeerkaart (hierna: de Regeling) kunnen voor een gehandicaptenparkeerkaart in aanmerking komen bestuurders van motorvoertuigen op meer dan twee wielen en van brommobielen, die ten gevolge van een aandoening of gebrek een aantoonbare loopbeperking hebben van langdurige aard, waardoor zij - met de gebruikelijke loophulpmiddelen - in redelijkheid niet in staat zijn zelfstandig een afstand van meer dan 100 meter aan een stuk te voet te overbruggen.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, wordt een gehandicaptenparkeerkaart niet afgegeven alvorens een geneeskundig onderzoek heeft plaatsgehad met betrekking tot de handicap van de aanvrager.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, wordt - ingeval de gehandicaptenparkeerkaart wordt afgegeven door het gemeentelijk gezag, bedoeld in artikel 49 van het Babw - het geneeskundig onderzoek verricht door de Gemeentelijke Gezondheidsdienst dan wel - bij externe advisering - door een vanwege het gemeentelijk gezag aangewezen deskundige.
2.2. Het college heeft het verzoek van [appellant] om een gehandicaptenparkeerkaart afgewezen op basis van een medisch advies (hierna: het medisch advies) dat in opdracht van het college door een geneeskundige werkzaam bij centrum indicatiestelling zorg (hierna: de geneeskundige) is opgesteld. Volgens het medisch advies is er geen contra-indicatie voor het aan een stuk te voet afleggen van tenminste 100 meter. De geneeskundige heeft in beroep op verzoek van het college haar advies bij brief van 29 mei 2009 nader toegelicht (hierna: het aanvullend advies).
2.3. De rechtbank heeft het besluit van 2 maart 2009 vernietigd, omdat het medisch advies vermeldde dat overeenstemming bestond over de beperkingen van [appellant], terwijl uit het door hem ingediende bezwaarschrift blijkt dat hierover geen overeenstemming bestond. Gelet hierop had het naar het oordeel van de rechtbank op de weg van het college gelegen in de bezwaarprocedure de geneeskundige om nadere toelichting te verzoeken, hetgeen het college heeft nagelaten. De rechtbank heeft evenwel de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten omdat uit het medisch advies bezien in samenhang met het aanvullend advies blijkt dat [appellant] niet voldoet aan de criteria om in aanmerking te komen voor een gehandicaptenparkeerkaart voor een bestuurder.
2.4. Het hoger beroep richt zich tegen het in stand laten van de rechtsgevolgen.
[appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het aanvullend medisch advies inhoudelijk concludent is en niet is gebleken dat dit advies onjuist is of anderszins onzorgvuldig tot stand is gekomen. Hiertoe voert hij aan dat de inhoud van het aanvullend advies niet in overeenstemming is met het oordeel van zijn behandelend specialisten, en dat het onderzoek en de conclusie van de geneeskundige onduidelijk en evident onjuist zijn. In een brief van 14 januari 2010 stelt de orthopedisch chirurg P.T.D. Kingma, bij wie [appellant] onder controle staat, dat, gezien zijn slechte looppatroon en de zwakte in zijn rechterbeen, een loopafstand van vijftig meter maximaal is.
Voorts betoogt [appellant] dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college willekeurig heeft gehandeld, omdat het zijn aanvraag om een gehandicaptenparkeerkaart heeft afgewezen terwijl het hem een dergelijke kaart in 2005 wel heeft verstrekt.
2.4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 19 september 2007 in zaak nr.
200702094/1) mag het bestuursorgaan, indien door een arts in zijn hoedanigheid van medisch deskundige aan een bestuursorgaan een medisch advies is uitgebracht, dit advies betrekken bij zijn beoordeling van een aanvraag, mits het op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze is opgesteld.
De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat niet is gebleken dat het medisch advies en het aanvullend advies niet op een zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen. Uit het medisch advies en het aanvullend advies volgt dat er geen contra-indicatie is voor het afleggen van een afstand van ten minste 100 meter. De door [appellant] overgelegde verklaringen van een revalidatiearts en zijn huisarts doen daar niet aan af omdat deze slechts een beschrijving van de medische toestand van [appellant] bevatten. De eerst in hoger beroep overgelegde brief van Kingma van 14 januari 2010 is onvoldoende om die adviezen te weerleggen. Uit de brief wordt niet duidelijk op welke periode de brief betrekking heeft en het daarin gestelde maakt onvoldoende inzichtelijk waarop de conclusie dat een loopafstand van vijftig meter maximaal is, is gebaseerd, nu daarin staat dat er anamnestisch geen duidelijkheid is over de zwakte in het been en dat er sprake is van een goede stand van de heupprothese, welke [appellant] vol mag belasten. Gelet op het voorgaande wordt met de rechtbank geoordeeld dat het college op grond van het medisch advies en het aanvullend advies de conclusie heeft mogen trekken dat [appellant] niet voldoet aan het bepaalde in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling.
De omstandigheid dat het college hem in 2005 wel een gehandicaptenparkeerkaart heeft verstrekt laat onverlet dat hij niet voldoet aan het bepaalde in dat artikel van de Regeling.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, voor zover aangevallen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A.M.J. Graat, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Altena w.g. Graat
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 augustus 2010