200906907/1/H2.
Datum uitspraak: 4 augustus 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te [woonplaats], gemeente Alphen-Chaam,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 22 juli 2009 in zaak
nr. 08/5895 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Breda.
Bij besluit van 9 januari 2008 heeft het college het verzoek van [appellant] van 10 februari 2006 om nadeelcompensatie vanwege de aanleg van De Nieuwe Mark te Breda afgewezen.
Bij besluit van 30 oktober 2008 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 22 juli 2009, verzonden op 29 juli 2009, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 september 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 6 oktober 2009.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben toestemming gegeven, als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), om het onderzoek ter zitting achterwege te laten.
2.1. Ingevolge artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb wordt onder bestuursorgaan verstaan een orgaan van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld.
Ingevolge artikel 6:7 bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, is een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend, indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Ingevolge artikel 6:15, eerste lid, voor zover van belang, wordt het bezwaarschrift, indien het wordt ingediend bij een onbevoegd bestuursorgaan, zo spoedig mogelijk doorgezonden aan het bevoegde orgaan, onder gelijktijdige mededeling hiervan aan de afzender.
Ingevolge het derde lid, voor zover van belang, is het tijdstip van indiening bij het onbevoegde orgaan bepalend voor de vraag of het bezwaarschrift tijdig is ingediend.
2.1.1. Het bezwaarschrift, gedateerd 12 februari 2008, is gericht aan "Het college van Burgemeester & Wethouders van de gemeente Breda, p/a Schadecommissie De Nieuwe Mark, Gemeente Breda, De heer mr. Ing. A.C.M.M. van Heesbeen, Postbus 455, 5240 AL Rosmalen." [appellant] heeft het bezwaarschrift per fax en gewone post aan de commissie gezonden.
Nadat het college te kennen had gegeven dat het dit bezwaarschrift niet had ontvangen, heeft [appellant] het bezwaarschrift op 18 juni 2008 wederom ingezonden, nu aan het college.
Het college heeft het bezwaar bij besluit van 30 oktober 2008 niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de in artikel 6:7 van de Awb genoemde termijn. Daarbij heeft het zich op het standpunt gesteld dat gelet op de wetgeving niet gezegd kan worden dat [appellant] tijdig bezwaar heeft gemaakt bij het college door tijdig bezwaar te maken bij de commissie. Volgens het college lag het op de weg van [appellant] aannemelijk te maken dat de commissie het bezwaarschrift aan het college heeft doorgezonden, maar is [appellant] daarin niet geslaagd.
2.1.2. Bij de aangevallen uitspraak is overwogen dat de commissie geen bestuursorgaan is zodat, anders dan [appellant] had betoogd, artikel 6:15, eerste lid, van de Awb, niet op de commissie van toepassing is. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de werkwijze en samenstelling van de commissie krachtens de Procedureverordening bestuursschadevergoeding 1998 is vastgesteld, maar dat de commissie bij die verordening slechts een adviserende taak is toegekend, zodat zij niet krachtens publiekrecht is ingesteld en evenmin met openbaar gezag is bekleed. De rechtbank heeft daaruit geconcludeerd dat, anders dan [appellant] had betoogd, op de commissie de doorzendplicht van artikel 6:15, eerste lid, van de Awb, niet rustte en het bezwaarschrift niet tijdig was ingediend.
2.1.3. Niet in geschil is dat [appellant] tegen het besluit van 9 januari 2008 per fax van 12 februari 2008 bij de commissie een bezwaarschrift heeft ingediend. Het bezwaarschrift is derhalve bij de commissie binnen de in artikel 6:7 van de Awb gestelde bezwaartermijn van zes weken ingediend. Aangezien het geschil betrekking heeft op de ontvankelijkheid van het bezwaar, ziet de Afdeling zich gesteld voor de ambtshalve te beantwoorden vraag of het tijdstip van indiening van het bezwaarschrift bij de commissie bepalend is voor de ontvankelijkheid. De Afdeling beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daartoe het volgende. De commissie is krachtens artikel 84 van de Gemeentewet en artikel 2 van de Procedureverordening bestuursschadevergoeding 1998 van de gemeente Breda ingesteld om het college te adviseren over door hem te nemen besluiten op verzoeken om nadeelcompensatie vanwege de aanleg van de Nieuwe Mark te Breda. Gelet hierop is de commissie een orgaan in de zin van artikel 1:1, eerste lid, onder a, van de Awb. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat voor de toepasselijkheid van artikel 1:1, aanhef en onder a, van de Awb, niet is vereist dat de commissie met enig openbaar gezag is bekleed. Blijkens de memorie van antwoord bij dat artikel is de aanwezigheid van een publiekrechtelijke grondslag bepalend (Tweede Kamer, 1990-1991, 21221, nr. 5, p. 32 en 33; zie de uitspraak van de Afdeling van 19 maart 2003 in zaak nr.
200105178/1).
Nu de commissie een bestuursorgaan is, maar niet bevoegd was op het bezwaar te beslissen, had zij het bezwaarschrift ingevolge artikel 6:15, derde lid, van de Awb onverwijld aan het college dienen door te zenden. Of die doorzending wel of niet heeft plaatsgevonden, is niet relevant voor de ontvankelijkheid van het bezwaar. Immers ingevolge artikel 6:15, derde lid, van de Awb is het tijdstip waarop het bezwaarschrift bij een onbevoegd bestuursorgaan is ingediend, bepalend voor de vraag of het bezwaarschrift tijdig is ingediend. Nu het bezwaarschrift tijdig bij de commissie is ingediend en ter zake niet gebleken is van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht, heeft het college het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
2.2. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 30 oktober 2008 van het college alsnog gegrond verklaren en dat besluit vernietigen. Het college dient binnen na te noemen termijn een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
2.3. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten in beroep en hoger beroep te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Breda van 22 juli 2009 in zaak nr. 08/5895;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Breda van 30 oktober 2008, kenmerk 1.2008.0241.001;
V. draagt het college van burgemeester en wethouders van Breda op om binnen twaalf weken na verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit op het bezwaar van [appellant] te nemen;
VI. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Breda tot vergoeding van bij [appellanten] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 966,00 (zegge: negenhonderdzesenzestig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Breda aan [appellanten] het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 368,00 (zegge: driehonderdachtenzestig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. M. Vlasblom en mr. J.H. van Kreveld, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Dallinga
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 augustus 2010