ECLI:NL:RVS:2010:BN3190

Raad van State

Datum uitspraak
4 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201001550/1/H3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing rijbewijs en geschiktheid onderzoek door CBR

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen een besluit van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) dat zijn rijbewijs voor alle categorieën heeft geschorst. Dit besluit, genomen op 21 oktober 2008, verplichtte de appellant om mee te werken aan een onderzoek naar zijn geschiktheid om een motorrijtuig te besturen. De schorsing van het rijbewijs bleef van kracht tot het moment dat het CBR een besluit over zijn geschiktheid zou nemen. De appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het CBR verklaarde dit bezwaar op 21 april 2009 ongegrond. De rechtbank Assen bevestigde deze beslissing in een uitspraak op 29 december 2009, waartegen de appellant hoger beroep instelde bij de Raad van State op 8 februari 2010.

De Raad van State heeft de zaak op 19 juli 2010 ter zitting behandeld, waarbij de appellant in persoon aanwezig was en het CBR vertegenwoordigd werd door mr. L.H. Krajenbrink. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overwoog dat de brief van de werkgever van de appellant, waarin werd verzocht om spoed bij de terugkeer van het rijbewijs, niet als bezwaarschrift kon worden aangemerkt. De appellant had pas op 24 maart 2009 een formeel bezwaarschrift ingediend, maar dit was buiten de wettelijk gestelde termijn van zes weken gedaan. De Raad van State oordeelde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was, omdat het CBR niet verplicht was om de brief van de werkgever als bezwaarschrift te beschouwen.

Uiteindelijk verklaarde de Raad van State het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en het besluit op bezwaar van het CBR. De Raad van State verklaarde het bezwaar van de appellant niet-ontvankelijk en veroordeelde het CBR tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de appellant. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor tijdige indiening van bezwaarschriften en de verantwoordelijkheden van zowel de appellant als het CBR in het proces.

Uitspraak

201001550/1/H3.
Datum uitspraak: 4 augustus 2010.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 29 december 2009 in zaak nr. 09/376 in het geding tussen:
[appellant]
en
de stichting Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR).
1. Procesverloop
Bij besluit van 21 oktober 2008 heeft het CBR [appellant] verplicht om mee te werken aan een onderzoek naar zijn geschiktheid om een motorrijtuig te besturen en de geldigheid van zijn rijbewijs voor alle categorieën geschorst tot de dag waarop het besluit omtrent zijn geschiktheid wordt genomen.
Bij besluit van 21 april 2009 heeft het CBR het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 december 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 februari 2010, hoger beroep ingesteld.
Het CBR heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 juli 2010, waar [appellant] in persoon en het CBR, vertegenwoordigd door mr. L.H. Krajenbrink, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De Afdeling overweegt ambtshalve het volgende.
2.2. Naar aanleiding van het besluit van 21 oktober 2008 heeft de werkgever van [appellant] bij brief van 29 oktober 2008 aan het CBR medegedeeld dat het voor [appellant] beroepshalve van groot belang is dat hij zo snel mogelijk zijn rijbewijs weer terug ontvangt.
2.3. De Afdeling stelt vast dat met deze brief uitsluitend die feitelijke mededeling is gedaan. In deze brief zijn geen inhoudelijke gronden tegen het besluit van 21 oktober 2008 aangevoerd en is evenmin te kennen gegeven dat namens [appellant] tegen dat besluit bezwaar werd gemaakt. De mededeling van [appellant] aan het CBR bij brief van 24 maart 2009 dat met de brief van zijn werkgever was beoogd bezwaar tegen dat besluit te maken, is onvoldoende om te oordelen dat de brief van 29 oktober 2008 als bezwaarschrift moet worden aangemerkt. Het CBR heeft die brief dan ook ten onrechte alsnog als bezwaarschrift in behandeling genomen.
2.4. Eerst met de brief van [appellant] van 24 maart 2009 is tegen het besluit van 21 oktober 2008 een bezwaarschrift ingediend.
De bezwaartermijn is aangevangen op 22 oktober 2008 en liep tot en met 2 december 2008. Het bezwaarschrift van [appellant] is derhalve buiten de wettelijk gestelde termijn van zes weken ingediend. Anders dan [appellant] ter zitting heeft betoogd, vormt de omstandigheid dat het CBR naar aanleiding van de brief van zijn werkgever geen mededeling heeft gedaan dat die brief niet als een bezwaarschrift werd aangemerkt, geen grond voor het oordeel dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Omdat uit de brief van 29 oktober 2008 niet kon worden opgemaakt dat daarmee was beoogd bezwaar tegen het besluit van 21 oktober 2008 in te dienen, noopte deze brief het CBR niet tot het doen van die mededeling. Ook anderszins is niet gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan de termijnoverschrijding verschoonbaar moet worden geacht.
2.5. Het hoger beroep is reeds hierom gegrond. Hetgeen in het hogerberoepschrift is aangevoerd, behoeft geen bespreking. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank had behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [appellant] gegrond verklaren en het besluit op bezwaar van 21 april 2009 vernietigen.
Nu het CBR, gelet op hetgeen onder 2.3 en 2.4 is overwogen, het bezwaar van [appellant] niet-ontvankelijk had dienen te verklaren, ziet de Afdeling aanleiding om op na te melden wijze zelf in de zaak te voorzien.
2.6. Het CBR dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden verwezen.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Assen van 29 december 2009 in zaak nr. 09/376;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit op bezwaar van de stichting Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen van 21 april 2009, kenmerk 2008017073/DT;
V. verklaart het bezwaar van [appellant] niet-ontvankelijk;
VI. veroordeelt de stichting Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1081,00 (zegge: eenduizend eenentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. gelast dat de stichting Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 374,00 (zegge: driehonderdvierenzeventig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. A.W.M. Bijloos, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.
w.g. Vlasblom w.g. Klein
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 augustus 2010.
176-598.