201001550/1/H3.
Datum uitspraak: 4 augustus 2010.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 29 december 2009 in zaak nr. 09/376 in het geding tussen:
de stichting Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR).
Bij besluit van 21 oktober 2008 heeft het CBR [appellant] verplicht om mee te werken aan een onderzoek naar zijn geschiktheid om een motorrijtuig te besturen en de geldigheid van zijn rijbewijs voor alle categorieën geschorst tot de dag waarop het besluit omtrent zijn geschiktheid wordt genomen.
Bij besluit van 21 april 2009 heeft het CBR het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 december 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 februari 2010, hoger beroep ingesteld.
Het CBR heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 juli 2010, waar [appellant] in persoon en het CBR, vertegenwoordigd door mr. L.H. Krajenbrink, zijn verschenen.
2.1. De Afdeling overweegt ambtshalve het volgende.
2.2. Naar aanleiding van het besluit van 21 oktober 2008 heeft de werkgever van [appellant] bij brief van 29 oktober 2008 aan het CBR medegedeeld dat het voor [appellant] beroepshalve van groot belang is dat hij zo snel mogelijk zijn rijbewijs weer terug ontvangt.
2.3. De Afdeling stelt vast dat met deze brief uitsluitend die feitelijke mededeling is gedaan. In deze brief zijn geen inhoudelijke gronden tegen het besluit van 21 oktober 2008 aangevoerd en is evenmin te kennen gegeven dat namens [appellant] tegen dat besluit bezwaar werd gemaakt. De mededeling van [appellant] aan het CBR bij brief van 24 maart 2009 dat met de brief van zijn werkgever was beoogd bezwaar tegen dat besluit te maken, is onvoldoende om te oordelen dat de brief van 29 oktober 2008 als bezwaarschrift moet worden aangemerkt. Het CBR heeft die brief dan ook ten onrechte alsnog als bezwaarschrift in behandeling genomen.
2.4. Eerst met de brief van [appellant] van 24 maart 2009 is tegen het besluit van 21 oktober 2008 een bezwaarschrift ingediend.
De bezwaartermijn is aangevangen op 22 oktober 2008 en liep tot en met 2 december 2008. Het bezwaarschrift van [appellant] is derhalve buiten de wettelijk gestelde termijn van zes weken ingediend. Anders dan [appellant] ter zitting heeft betoogd, vormt de omstandigheid dat het CBR naar aanleiding van de brief van zijn werkgever geen mededeling heeft gedaan dat die brief niet als een bezwaarschrift werd aangemerkt, geen grond voor het oordeel dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Omdat uit de brief van 29 oktober 2008 niet kon worden opgemaakt dat daarmee was beoogd bezwaar tegen het besluit van 21 oktober 2008 in te dienen, noopte deze brief het CBR niet tot het doen van die mededeling. Ook anderszins is niet gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan de termijnoverschrijding verschoonbaar moet worden geacht.
2.5. Het hoger beroep is reeds hierom gegrond. Hetgeen in het hogerberoepschrift is aangevoerd, behoeft geen bespreking. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank had behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [appellant] gegrond verklaren en het besluit op bezwaar van 21 april 2009 vernietigen.
Nu het CBR, gelet op hetgeen onder 2.3 en 2.4 is overwogen, het bezwaar van [appellant] niet-ontvankelijk had dienen te verklaren, ziet de Afdeling aanleiding om op na te melden wijze zelf in de zaak te voorzien.
2.6. Het CBR dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden verwezen.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Assen van 29 december 2009 in zaak nr. 09/376;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit op bezwaar van de stichting Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen van 21 april 2009, kenmerk 2008017073/DT;
V. verklaart het bezwaar van [appellant] niet-ontvankelijk;
VI. veroordeelt de stichting Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1081,00 (zegge: eenduizend eenentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. gelast dat de stichting Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 374,00 (zegge: driehonderdvierenzeventig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. A.W.M. Bijloos, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.
w.g. Vlasblom w.g. Klein
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 augustus 2010.