ECLI:NL:RVS:2010:BN3178

Raad van State

Datum uitspraak
4 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200909791/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en kostenverhaal bij illegale hennepkwekerij

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg, die op 23 oktober 2009 een eerder besluit van het college van burgemeester en wethouders van Hulst heeft beoordeeld. Het college had op 27 maart 2007 besloten om bestuursdwang toe te passen vanwege de ontmanteling van een illegale hennepkwekerij in de woning van [appellant]. De rechtbank verklaarde het beroep van [appellant] ongegrond voor wat betreft de spoedeisende bestuursdwang, maar gegrond voor de kosten van bestuursdwang. Hiertegen ging [appellant] in hoger beroep.

De Raad van State oordeelt dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat het college bevoegd was om spoedeisende bestuursdwang toe te passen. De overtreding vond plaats vóór 1 juli 2009, waardoor de oude regelgeving van toepassing was. De Raad bevestigt dat de kosten van bestuursdwang in beginsel voor rekening van de overtreder komen, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die dit rechtvaardigen. In dit geval zijn er geen dergelijke omstandigheden aangetoond door [appellant].

De Raad van State vernietigt de uitspraak van de rechtbank voor zover deze het college niet heeft veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht. De Raad oordeelt dat [appellant] recht heeft op vergoeding van de proceskosten en het griffierecht, en veroordeelt het college tot betaling van deze kosten. De uitspraak van de rechtbank wordt voor het overige bevestigd.

De uitspraak van de Raad van State is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 4 augustus 2010.

Uitspraak

200909791/1/H1.
Datum uitspraak: 4 augustus 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 23 oktober 2009 in zaak nr. 07/1071 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Hulst.
1. Procesverloop
Bij besluit van 27 maart 2007, verzonden op 12 april 2007, heeft het college van burgemeester en wethouders van Hulst (hierna: het college) zijn beslissing om jegens [appellant] bestuursdwang toe te passen ter zake van het op 21 maart 2007 ontmantelen van een illegale hennepkwekerij in de woning op het perceel [locatie] te Hulst (hierna: de woning) op schrift gesteld.
Bij besluit van 13 augustus 2007, verzonden op 18 september 2007, heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 oktober 2009, verzonden op 5 november 2009, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard voor zover gericht tegen het besluit tot toepassen van spoedeisende bestuursdwang en gegrond verklaard voor zover gericht tegen het besluit tot het terugvorderen van de gemaakte kosten. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 december 2009, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 juli 2010, waar [appellant], bijgestaan door mr. R.W. van Voorst Vader, advocaat te Terneuzen, en het college, vertegenwoordigd door P. Verstraeten, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De overtreding door [appellant] die voor het college aanleiding was spoedeisende bestuursdwang toe te passen vond plaats vóór 1 juli 2009. Ingevolge artikel IV van de Wet van 25 juni 2009 tot aanvulling van de Awb (Vierde tranche Awb; Stb. 2009, 264), is op deze overtreding het recht van toepassing zoals dat gold vóór 1 juli 2009.
2.2. Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is de overtreder de kosten verbonden aan de toepassing van bestuursdwang verschuldigd, tenzij de kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
Ingevolge artikel 6.4.1, van de Bouwverordening van de gemeente Hulst (hierna: de Bouwverordening) is het, onverminderd het bepaalde in of krachtens de artikelen 6.1.1 tot en met 6.3.2, verboden in, op, of aan een bouwwerk of op een open erf of terrein voorwerpen of stoffen te plaatsen, te werpen of te hebben, handelingen te verrichten of na te laten of werktuigen te gebruiken, waardoor:
a. op voor de omgeving hinderlijke of schadelijke wijze rook, roet, walm of stof wordt verspreid;
b. brandgevaar wordt veroorzaakt;
c. het vluchten wordt belemmerd.
2.3. Op 21 maart 2007 is op de zolder en de begane grond van de woning een hennepkwekerij, bestaande uit vier kweekruimtes, aangetroffen en ontmanteld. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat [appellant] door een hennepkwekerij in de woning te hebben het verbod als opgenomen in artikel 6.4.1, aanhef en onder b, van de Bouwverordening heeft overtreden. Het college heeft handhavend opgetreden ter zake van deze bepaling door middel van spoedeisende bestuursdwang, gelet op het aanwezige acute brandgevaar.
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet bevoegd was door middel van spoedeisende bestuursdwang handhavend op te treden ter zake van overtreding van artikel 6.4.1, aanhef en onder b, van de Bouwverordening. Hij voert daartoe aan dat geen sprake was van acuut brandgevaar en wijst er in dat kader op dat geen sprake was van illegale stroomafname.
2.4.1. Dit betoog faalt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college bevoegd was door middel van spoedeisende bestuursdwang handhavend op te treden tegen de hennepkwekerij in de woning. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat uit het dossier, met name de foto's van de situatie ter plaatse op 21 maart 2007, alsmede het "registratieformulier meegenomen goederen" van 26 maart 2007 is gebleken dat de elektrische installatie op 21 maart 2007 in strijd met de geldende wetgeving was aangelegd, het vochtgehalte in de kweekruimtes hoog was en het vermogen van de elektrische installatie niet voldeed aan de stroomvraag van de hennepkwekerij, zodat acuut gevaar bestond voor brand door overbelasting en oververhitting. Zo waren de elektriciteitsleidingen gebundeld, onoverzichtelijk aangelegd en nabij warme verlichting opgehangen. De warmte van de elektriciteitsvoorziening wees er voorts op dat een te grote hoeveelheid apparatuur was aangesloten op de elektriciteitsvoorziening. Tevens was in de kweekruimtes geen sprake van een brandwerende ondergrond en waren de wanden, vloer en dakbeschot van de kweekruimtes met plastic bekleed. Dat niet op illegale wijze in stroom werd voorzien, naar [appellant] stelt, doet aan deze constateringen niet af.
2.5. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte niet heeft volstaan met het laten afsluiten van de elektriciteitsvoorziening en dat de rechtbank buiten de omvang van het geding is getreden door het recidivegevaar bij de beoordeling te betrekken, omdat het college dit niet aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft gelegd.
2.5.1. Ook dit betoog faalt. Het college heeft onder meer in het besluit op bezwaar van 13 augustus 2007 te kennen gegeven dat bij het enkel afsluiten van de elektriciteitsvoorziening de kans bestaat dat een nieuwe aansluiting op het elektriciteitsnet zal worden aangelegd en de exploitatie van de hennepkwekerij zal worden voortgezet. De rechtbank heeft, derhalve zonder buiten de omvang van het geding te treden, die motivering terecht toereikend geacht voor het oordeel dat niet met afsluiting van de elektriciteitsvoorziening kon worden volstaan en dat het college aanleiding heeft kunnen zien om tot gehele ontmanteling van de hennepkwekerij over te gaan. Anders dan [appellant] stelt, hoefde het college in dat kader niet na te gaan wat de feitelijke mogelijkheden waren om een nieuwe aansluiting op het elektriciteitsnet aan te leggen en of [appellant] in staat moest worden geacht een dergelijke aansluiting aan te leggen.
2.6. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de aan de bestuursdwang verbonden kosten van hem kunnen worden teruggevorderd. Daartoe voert hij aan dat hij reeds vóór de ontmanteling van de hennepkwekerij, of in ieder geval ruim voordat deze was afgerond, afstand van alle goederen had gedaan die in de hennepkwekerij waren aangetroffen.
2.6.1. Dit betoog faalt. In artikel 5:25 van de Awb is neergelegd dat bestuursdwang en kostenverhaal als regel samengaan. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 20 december 2006 in zaak nr. 200510119/1; www.raadvanstate.nl) volgt uit de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling dat voor het maken van een uitzondering onder meer aanleiding kan bestaan indien de aangeschrevene ten aanzien van de ontstane situatie geen verwijt valt te maken of bij het ongedaan maken van de met het recht strijdige situatie het algemeen belang in die mate is betrokken, dat de kosten in redelijkheid niet of niet geheel voor rekening van de aangeschrevene behoren te komen. Er is in dit geval geen sprake van dergelijke of andere bijzondere omstandigheden die ertoe noopten de kosten redelijkerwijze niet of niet geheel ten laste van [appellant] te laten komen. De omstandigheid dat [appellant] op enig moment vóór de afronding van de ontmanteling van de hennepkwekerij afstand van de in de hennepkwekerij aangetroffen goederen heeft gedaan, biedt, wat daar verder van zij, geen grond voor het maken een uitzondering op de in artikel 5:25 van de Awb neergelegde regel dat bestuursdwang en kostenverhaal in beginsel samengaan.
2.7. Het betoog van [appellant] dat de rechtbank ten onrechte het college niet heeft veroordeeld in de proceskosten slaagt. Wanneer een besluit op bezwaar door de rechter wordt vernietigd, is dat in de regel aanleiding om een proceskostenveroordeling ten laste van het verwerende bestuursorgaan uit te spreken, voor zover sprake is van kosten die voor vergoeding in aanmerking komen. Er is geen aanleiding in dit geval van dit uitgangspunt af te wijken. Nu de gemachtigde van [appellant], die hem ook vertegenwoordigde in eerste aanleg, een professionele rechtsbijstandverlener is en [appellant] heeft verzocht om vergoeding van de proceskosten, had de rechtbank het college moeten veroordelen in de kosten van rechtsbijstand in eerste aanleg. Dat de rechtbank het besluit op bezwaar slechts heeft vernietigd, omdat de aan de bestuursdwang verbonden kosten volgens haar onvoldoende waren onderbouwd, doet hier niet aan af.
2.8. Het betoog van [appellant] dat de rechtbank heeft nagelaten te bepalen dat het door hem betaalde griffierecht dient te worden terugbetaald, slaagt eveneens. Nu de rechtbank het door [appellant] ingestelde beroep gegrond heeft verklaard, was zij ingevolge artikel 8:74, eerste lid, van de Awb gehouden tot veroordeling tot het vergoeden van het griffierecht over te gaan.
2.9. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover daarbij is nagelaten het college te veroordelen tot vergoeding van de door [appellant] in beroep gemaakte proceskosten en is nagelaten te gelasten dat het college het door [appellant] betaalde griffierecht dient te vergoeden. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het college veroordelen in de proceskosten en gelasten dat het college het griffierecht aan [appellant] vergoedt.
2.10. Bij besluit van 6 januari 2010 heeft het college opnieuw beslist op het door [appellant] gemaakte bezwaar. Aangezien bij dit nieuwe besluit niet aan het bezwaar van [appellant] is tegemoetgekomen, wordt het hoger beroep, gelet op artikel 6:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in samenhang met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van die wet, geacht mede een beroep tegen dit besluit in te houden.
2.11. Het college heeft bij dit nieuwe besluit op bezwaar een onderbouwing gegeven van de gemaakte kosten betreffende de spoedeisende bestuursdwang.
2.12. [appellant] betoogt dat het college niet bevoegd was om de kosten van bestuursdwang aan hem in rekening te brengen. Voor zover geoordeeld moet worden dat het college daartoe wel bevoegd is, stelt [appellant] dat de door het college in rekening gebrachte kosten onredelijk hoog zijn. [appellant] doet in dat kader tevens een beroep op het gelijkheidsbeginsel.
2.12.1. Dit betoog faalt. Zoals hiervoor onder 2.6.1 overwogen, gaan bestuursdwang en kostenverhaal als regel samen en is niet gebleken van bijzondere omstandigheden die ertoe noopten de kosten van toepassing van bestuursdwang redelijkerwijs niet of niet geheel ten laste van [appellant] te laten komen. De hoogte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang en de redelijkheid van het maken van die kosten, is voorts ter beoordeling van de rechter die ingevolge artikel 5:26, derde lid, van de Awb, zoals deze bepaling ten tijde van belang gold, heeft te oordelen over een ingesteld verzet tegen een dwangbevel waarbij de kosten worden ingevorderd. De Afdeling is ter zake niet bevoegd.
2.13. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld die [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep heeft gemaakt.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 23 oktober 2009 in zaak nr. 07/1071 voor zover de rechtbank heeft nagelaten het college van burgemeester en wethouders van Hulst te veroordelen tot vergoeding van bij [appellant] opgekomen proceskosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand en voor zover daarbij is nagelaten te bepalen dat het college van burgemeester en wethouders van Hulst het door [appellant] betaalde griffierecht dient te vergoeden;
III. bevestigt de uitspraak voor het overige;
IV. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Hulst tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.518,00 (zegge: vijftienhonderdachttien euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Hulst aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 366,00 (zegge: driehonderdzesenzestig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. C.H.M. van Altena, leden, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Van Dorst
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 augustus 2010
357-580.