201000720/1/R1.
Datum uitspraak: 4 augustus 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Westland,
de raad van de gemeente Westland,
verweerder.
Bij besluit van 27 oktober 2009 heeft de raad het bestemmingsplan "Wijkpark" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 januari 2010, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 juni 2010, waar de raad, vertegenwoordigd door ing. M.A. van Driel, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
2.1. [appellant] betoogt dat het plandeel, gelegen aan de [locatie], ten onrechte niet voorziet in een extra bouwvlak ten behoeve van de bouw van een tweede woning. Dit is volgens hem in strijd met een toezegging die hem door middel van een brief is gedaan door het college van burgemeester en wethouders (hierna: het college) op 23 oktober 2003. De toezegging houdt volgens [appellant] in dat in het nieuwe bestemmingsplan een extra bouwvlak wordt opgenomen op het perceel van [appellant].
2.1.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de toezegging is verbonden aan de voorwaarde dat [appellant], alvorens de woning planologisch mogelijk kan worden gemaakt, een exploitatieovereenkomst over moet leggen voor zijn bijdrage aan de aanleg van openbare voorzieningen. Deze overeenkomst is nimmer tot stand gekomen. Voorts heeft [appellant] geen concreet bouwvoornemen, waardoor het volgens de raad onmogelijk is om een bouwvlak op de juiste locatie op de plankaart op te nemen.
2.1.2. In het algemeen kunnen geen rechten worden ontleend aan toezeggingen die zijn gedaan door niet ter zake beslissingsbevoegden. De bevoegdheid tot het vaststellen van een bestemmingsplan berust niet bij het college, maar bij de raad. Nu de raad niet stelt niet gebonden te zijn aan de toezegging, zal de Afdeling bezien of de raad in voldoende mate daarmee rekening heeft gehouden. De Afdeling is van oordeel dat uit de brief van 23 oktober 2003 volgt dat [appellant], alvorens hij een bouwaanvraag indient, een exploitatieovereenkomst dient te sluiten met de gemeente. Anders dan de raad aanvoert, is deze voorwaarde niet verbonden aan het vaststellen van het bestemmingsplan.
2.1.3. Niet is echter gebleken dat [appellant] een concreet bouwvoornemen heeft en ook ter zitting is daarvan niet gebleken. Gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat hij bij de vaststelling van het plan in 2009 in de voornoemde brief van het college van 23 oktober 2003 geen aanleiding heeft hoeven zien medewerking te verlenen aan het verzoek van [appellant] om een extra bouwvlak op te nemen op het perceel.
2.2. De conclusie is dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.H. Nienhuis, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Nienhuis
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 augustus 2010