ECLI:NL:RVS:2010:BN3149

Raad van State

Datum uitspraak
4 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200907453/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • S. Bechinka
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen Velsen-Noord' door college van gedeputeerde staten

Op 4 augustus 2010 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in de zaak betreffende de goedkeuring van het bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen Velsen-Noord', vastgesteld door de raad van de gemeente Velsen. Het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland had op 7 juli 2009 goedkeuring verleend aan dit bestemmingsplan, dat op 13 november 2008 was vastgesteld. Delta Onroerend Goed B.V. en het college van burgemeester en wethouders van Velsen hebben hiertegen beroep ingesteld. Delta betoogde dat de goedkeuring onterecht was verleend, omdat het perceel niet geschikt zou zijn voor kade- en havengebonden bedrijvigheid en dat het college van gedeputeerde staten onvoldoende rekening had gehouden met de adviezen van de provinciale planologische commissie. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de argumenten van Delta en het college van burgemeester en wethouders verworpen. De Afdeling oordeelde dat het college van gedeputeerde staten in redelijkheid tot de conclusie kon komen dat de aanduiding 'kade- en havengebonden bedrijvigheid' niet in strijd was met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling benadrukte dat de adviezen van de provinciale planologische commissie niet bindend zijn en dat het college van gedeputeerde staten een eigen afweging heeft gemaakt. De conclusie was dat de beroepen ongegrond werden verklaard, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200907453/1/R1.
Datum uitspraak: 4 augustus 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Delta Onroerend Goed B.V., gevestigd te Velsen-Noord, gemeente Velsen,
2. het college van burgemeester en wethouders van Velsen,
appellanten,
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 7 juli 2009 heeft het college van gedeputeerde staten besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Velsen bij besluit van 13 november 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Bedrijventerreinen Velsen-Noord".
Tegen dit besluit hebben Delta bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 september 2009, en het college van burgemeester en wethouders bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 september 2009, beroep ingesteld.
Het college van gedeputeerde staten heeft een verweerschrift ingediend.
De raad en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Stuwadoorsbedrijf Velserkom B.V. hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 juni 2010, waar Delta, vertegenwoordigd W.J.M. Schram, bijgestaan door mr. A.J.P. Schram, advocaat te Haarlem, het college van burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door drs. S. Noorlander en drs. P. Harmsen, werkzaam voor de gemeente, en het college van gedeputeerde staten, vertegenwoordigd door mr. A.J. Braxhoven en G.A. Rurup, werkzaam bij de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar als partij gehoord Stuwadoorsbedrijf Velserkom, vertegenwoordigd door mr. A. Braams, werkzaam bij bk ruimte & milieu.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht, rust op het college van gedeputeerde staten de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college van gedeputeerde staten er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
Het beroep van Delta
2.2. Delta stelt in beroep dat het college van gedeputeerde staten ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de aanduiding "kade- en havengebonden bedrijvigheid" wat betreft het onbebouwde gedeelte van haar gronden, kadastraal bekend gemeente Velsen, sectie C, perceelnummer 2377, zoals nader aangeduid op de bij het beroepschrift gevoegde luchtfoto (hierna: het perceel).
Delta betoogt dat ongemotiveerd is afgeweken van het advies van de provinciale planologische commissie en dat zij ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld haar bedenkingen mondeling toe te lichten.
2.2.1. Het college van gedeputeerde staten stelt zich op het standpunt dat Delta voldoende mogelijkheden heeft gehad om haar standpunt toe te lichten.
2.2.2. De provinciale planologische commissie heeft geadviseerd de bedenkingen van Delta gegrond te verklaren, omdat de begripsomschrijvingen kadegebonden en havengebonden bedrijvigheid volgens haar niet duidelijk zijn.
Het college van gedeputeerde staten is evenwel bevoegd te besluiten omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. De adviezen van de provinciale planologische commissie binden het college van gedeputeerde staten niet. Uit de overweging in het bestreden besluit dat de door Delta genoemde activiteiten vallen binnen de reikwijdte van de begripsomschrijvingen blijkt dat het college van gedeputeerde staten een eigen afweging heeft gemaakt en daarbij tot een andere conclusie is gekomen dan de provinciale planologische commissie. Naar het oordeel van de Afdeling was een nadere motivering daarvoor niet nodig. Delta heeft voorts niet gemotiveerd waarom het standpunt van het college van gedeputeerde staten op dit punt onjuist is.
2.2.3. Uit de Wet op de Ruimtelijke Ordening, de Algemene wet bestuursrecht noch enige andere wettelijke bepaling vloeit de verplichting voort om degenen die bedenkingen hebben ingebracht in de gelegenheid te stellen een mondelinge toelichting te geven sinds de hoorplicht die was vervat in artikel 27, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening per 1 juli 2005 is komen te vervallen. Evenmin is de Afdeling gebleken van bijzondere omstandigheden die het college van gedeputeerde staten ertoe hadden moeten brengen om niettemin in dit geval uit zorgvuldigheidsoverwegingen tot het horen van Delta over te gaan. Daarbij is van belang dat het college van gedeputeerde staten heeft gesteld dat een nadere mondelinge toelichting, ondanks het feit dat het is uitgegaan van een onjuiste feitelijke situatie, de afweging niet anders had gemaakt.
2.3. Delta betoogt voorts dat het perceel niet geschikt is om te worden gebruikt voor kade- en havengebonden bedrijvigheid omdat het niet is gelegen aan een kade. Het college van gedeputeerde staten is er bovendien ten onrechte vanuit gegaan dat de bestaande bedrijvigheid als zodanig is bestemd, omdat het perceel thans braak ligt. Ten slotte is het college van gedeputeerde staten er ten onrechte vanuit gegaan dat onder het vorige plan ook alleen kade- en havengebonden bedrijvigheid was toegestaan.
2.4. Het college van gedeputeerde staten stelt zich met de raad op het standpunt dat de bestaande gebruiksmogelijkheden behouden blijven en dat aan het belang van behoud en uitbreiding van "natte" bedrijventerreinen, gelet op het tekort daaraan, een zwaarder gewicht toekomt dan aan het belang van Delta.
2.5. De raad stelt zich voorts op het standpunt dat in de nabijheid twee kades zijn gelegen, dat het is toegestaan direct grenzend aan het perceel een kade aan te leggen en dat ook het vorige plan beperkingen stelde aan de toegestane bedrijfsactiviteiten.
2.6. Aan het perceel is de bestemming "Bedrijven" toegekend met, voor zover thans van belang, de aanduiding "kade- en havengebonden bedrijvigheid" en de aanduiding "kade activiteiten toegestaan".
Ingevolge artikel 4.1, onder a en onder f, van de planvoorschriften, zijn op deze gronden uitsluitend kade- en havengebonden bedrijven toegestaan.
Ingevolge artikel 1, lid 28, betreft havengebonden bedrijvigheid, bedrijvigheid gericht op het vervoer van goederen en personen over water.
Ingevolge artikel 1, lid 33, betreft kadegebonden bedrijvigheid, bedrijven die activiteiten verrichten die onlosmakelijk verbonden zijn met de afwikkeling van schepen en het daarmee verbonden personen- en vrachtverkeer en op grond van deze activiteiten direct aan kadeterrein moeten worden gerealiseerd.
2.6.1. In het hiervoor geldende bestemmingsplan "Noordwijkermeerpolder" was aan het perceel de bestemming "Uit te werken industriële doeleinden categorie I" toegekend. Een uitwerkingsplan is voor deze gronden nooit vastgesteld.
Ingevolge artikel 4 van de voorschriften bij dat bestemmingsplan waren deze gronden, voor zover thans van belang, bestemd voor bedrijven ten dienste van de offshore of bedrijven die door de offshore elders zijn verdreven, welke bedrijven kadegebonden dienen te zijn voor zover deze in de op de kaart aangegeven C-zonering zijn gesitueerd. Het perceel viel niet binnen de op de kaart aangegeven C-zonering.
2.7. De Afdeling stelt vast dat door het toestaan van alle soorten bedrijven die door de offshore elders waren verdreven, voornoemd artikel 4 in zoverre geen beperking oplegde wat betreft de toegestane bedrijfsactiviteiten en dat in het vorige plan de toegestane bedrijfsactiviteiten ook overigens niet waren beperkt tot kade- of havengebonden bedrijven. Het standpunt van het college van gedeputeerde staten en de raad dat de voorheen bestaande gebruiksmogelijkheden niet worden beperkt, is derhalve onjuist. Dit doet er evenwel niet aan af dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vaststellen. Delta heeft niet betwist dat "natte" bedrijventerreinen schaars zijn en dat de ruimte voor nieuwe "natte" terreinen beperkt is. In dit verband is van belang dat in het streekplan Noord-Holland Zuid is vermeld dat het van groot belang is dat bestaande "natte" bedrijventerreinen hun functie behouden en dat pas als binnen het bestaande havengebied geen ruimte meer is voor "natte" bedrijventerreinen daarbuiten wordt gezocht. Gelet voorts op het feit dat het perceel thans braak ligt en het belang van Delta bij ruimere gebruiksmogelijkheden vooral is gelegen in een betere verhuurbaarheid en niet in het kunnen voortzetten of uitbreiden van al bestaande bedrijfsactiviteiten, heeft het college van gedeputeerde staten zich met de raad in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat aan het belang bij uitbreiden van het areaal aan "natte" bedrijventerreinen een zwaarder gewicht toekomt dan aan het belang van Delta. Voorts is niet gebleken dat het perceel ongeschikt is voor kade- en havengebonden activiteiten, reeds vanwege het feit dat op het perceel een kade kan worden aangelegd. Delta heeft niet aannemelijk gemaakt dat op voorhand moet worden uitgesloten dat Rijkswaterstaat, indien vereist, daarvoor geen vergunning zal verlenen.
2.8. De conclusie is dat hetgeen Delta heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college van gedeputeerde staten zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de aanduiding "kade- en havengebonden bedrijvigheid" op het perceel niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van Delta is ongegrond.
Het beroep van het college van burgemeester en wethouders van Velsen
2.9. Het college van gedeputeerde staten heeft goedkeuring onthouden aan de grens van het "gebied behorend tot gezoneerd industrieterrein" ter plaatse van het zogeheten westelijk schiereiland, omdat volgens hem het ter plaatse gevestigde bedrijf Stuwadoorsbedrijf Velserkom een inrichting behorende tot een bij algemene maatregel van bestuur (het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer) aan te wijzen categorie van inrichtingen, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, is (hierna: een Ivb-inrichting). Dit bedrijf behoort volgens het college van gedeputeerde staten deel uit te maken van het gezoneerde industrieterrein.
2.10. Het college van burgemeester en wethouders betoogt dat Stuwadoorsbedrijf Velserkom geen Ivb-inrichting is en derhalve buiten de gronden van het gezoneerde industrieterrein mocht worden gebracht. Volgens het college van burgemeester en wethouders kon de raad geen rekening meer houden met de wensen van Stuwadoorsbedrijf Velserkom, omdat zij haar wensen te laat kenbaar heeft gemaakt.
2.11. Het college van gedeputeerde staten heeft zich, gelet op de planperiode van 10 jaar, terecht op het standpunt gesteld dat bij de vaststelling van het plan de redelijkerwijs te verwachten uitbreidingsplannen van Stuwadoorsbedrijf Velserkom in de afweging moeten worden betrokken.
Vast staat dat Stuwadoorsbedrijf Velserkom in het kader van het voorontwerp van het bestemmingsplan haar wensen aan het college van burgemeester en wethouders kenbaar heeft gemaakt en dat zij voor de vaststelling van het bestemmingsplan aan de raad kenbaar heeft gemaakt in haar uitbreidingsmogelijkheden te worden belemmerd. Weliswaar heeft zij dit eerst kort voor de vaststelling van het bestemmingsplan gedaan, maar de Afdeling is van oordeel dat geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat wijziging van de grens van het "gebied behorend tot gezoneerd industrieterrein" ter plaatse van het zogeheten westelijk schiereiland zou moeten worden aangemerkt als een zo grote wijziging ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan dat de raad deze niet bij de vaststelling van het plan had kunnen aanbrengen zonder eerst opnieuw een ontwerpbestemmingsplan ter inzage te leggen.
Gelet op het onder 2.1. gegeven toetsingskader heeft het college van gedeputeerde staten zich over de belangen van Stuwadoorsbedrijf Velserkom uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening bovendien een eigen oordeel te vormen, hetgeen het college van gedeputeerde staten in dit geval ambtshalve heeft gedaan. In het door het college van burgemeester en wethouders aangevoerde ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college van gedeputeerde staten aan het belang van Stuwadoorsbedrijf Velserkom bij wijziging van de grens van het "gebied behorend tot gezoneerd industrieterrein" ter plaatse van het zogeheten westelijk schiereiland niet in redelijkheid een zwaarder gewicht heeft mogen toekennen dan aan het belang van de raad bij inwerkingtreding van het ongewijzigd vastgestelde plan.
2.12. De Afdeling overweegt ten overvloede dat aan de gronden van het westelijk schiereiland, voor zover van belang, de bestemming "Bedrijven" met de aanduiding "llo" is toegekend.
Ingevolge artikel 4.1, lid e, van de planvoorschriften, zijn deze gronden onder meer bestemd voor laad-, los en overslagactiviteiten voor zover voorkomend in ten hoogste categorie 5.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten en overeenkomstig sbi-code 63.
Hieruit volgt dat in het bestemmingsplan op het westelijk schiereiland onder meer sbi-code 6311.2 4 is toegestaan, wat ook volgens het college van burgemeester en wethouders mogelijk maakt dat daar een Ivb-inrichting is toegestaan. Anders dan het college van burgemeester en wethouders betoogt, wordt deze planologische mogelijkheid niet verhinderd door het westelijk schiereiland niet in het "gebied behorend tot gezoneerd industrieterrein" op te nemen.
2.13. De conclusie is dat hetgeen het college van burgemeester en wethouders heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college van gedeputeerde staten zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de grens van het "gebied behorend tot gezoneerd industrieterrein" ter plaatse van het zogeheten westelijk schiereiland in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van het college van burgemeester en wethouders is ongegrond.
2.14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Bechinka
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 augustus 2010
410.