ECLI:NL:RVS:2010:BN3144

Raad van State

Datum uitspraak
27 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201004586/2/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • S.H. Nienhuis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake bestemmingsplan 'Kom Eerbeek'

Op 28 januari 2010 heeft de raad van de gemeente Brummen het bestemmingsplan 'Kom Eerbeek' vastgesteld. Tegen dit besluit heeft de verzoeker, die op 10 mei 2010 beroep heeft ingesteld bij de Raad van State, verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het verzoek op 2 juli 2010 ter zitting behandeld. De verzoeker, vergezeld door zijn partner, en de raad, vertegenwoordigd door drs. A. Noordermeer, waren aanwezig.

De voorzitter heeft overwogen dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. De verzoeker richt zich tegen artikel 19.2.6 van de planregels, dat aan huis gebonden beroepen in vrijstaande bijgebouwen niet toestaat. Hij betoogt dat zijn partner, die in een andere gemeente is ingeschreven, niet als gebruiker van de woning kan worden aangemerkt. De voorzitter concludeert dat de partner, ondanks haar inschrijving, gebruik maakt van de woning aan [locatie] en dus als gebruiker kan worden aangemerkt.

De voorzitter stelt vast dat de aan huis gebonden beroepen van de verzoeker en zijn partner in de woning worden uitgeoefend. Er is geen bewijs dat er een beletsel is om dit gebruik voort te zetten. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen, omdat er geen spoedeisend belang is. Er is ook geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De beslissing is op 27 juli 2010 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

201004586/2/R2.
Datum uitspraak: 27 juli 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
en
de raad van de gemeente Brummen,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 28 januari 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Kom Eerbeek" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoeker] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 mei 2010, beroep ingesteld.
Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld, heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 2 juli 2010, waar [verzoeker], vergezeld door A.J.M. [partner], en de raad, vertegenwoordigd door drs. A. Noordermeer, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan voorziet in een actuele planologische regeling voor de kern Eerbeek.
2.3. [verzoeker] richt zich tegen artikellid 19.2.6., van de planregels voor zover dat ziet op zijn perceel aan [locatie] te [plaats] en beoogt onomkeerbare gevolgen van inwerkingtreding van het plan op dit punt te voorkomen. Hij voert hiertoe aan, samengevat weergegeven, dat deze bepaling ten onrechte niet aan huis gebonden beroepen in vrijstaande bijgebouwen toestaat en dat onzeker is of zijn [partner] als gebruiker van de woning kan worden aangemerkt, nu zij in een andere gemeente is ingeschreven.
2.4. Het perceel [locatie] heeft in het plan, voor zover hier van belang, de bestemming "Wonen (W)".
Ingevolge artikellid 19.1., van de planregels, voor zover hier van belang, zijn de voor deze bestemming aangewezen gronden bestemd voor wonen en het uitoefenen van een aan huis gebonden beroep.
Ingevolge artikellid 19.2.6., onder b. en c., van de planregels, moet degene die gebruiker is van de woning, ook degene zijn die het aan huis gebonden beroep uitoefent en mogen vrijstaande gebouwen niet worden gebruikt voor de uitoefening van een aan huis gebonden beroep of bedrijf.
2.5. In de planregels is geen begripsbepaling opgenomen van het begrip 'gebruiker'. Hoewel [partner] een eigen woning heeft in een andere gemeente en aldaar staat ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie, staat gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting vast dat zij tevens gebruik maakt van de woning aan [locatie]. Gelet hierop kan zij naar het oordeel van de voorzitter worden aangemerkt als gebruiker van laatstgenoemde woning in de zin van artikellid 19.2.6., onder b., van de planregels.
Ter zitting is komen vast te staan dat de aan huis gebonden beroepen van [verzoeker] en [partner] in de huidige situatie in de woning worden uitgeoefend. Voorts is uit de stukken en het ter zitting verhandelde niet gebleken dat er voor hen een beletsel bestaat om dit gebruik hangende het beroep in de bodemprocedure op grond van het plan op dezelfde voet voort te zetten.
Ten aanzien van het betoog dat het plan ten onrechte niet een aan huis gebonden beroep in een vrijstaand bijgebouw mogelijk maakt, verwijst de voorzitter naar hetgeen hiervoor is overwogen, namelijk dat dit gebruik thans niet plaatsvindt. Voor zover [verzoeker] erop heeft gewezen dat hij beschikt over een bouwvergunning eerste fase voor het vervangen van de dubbele garage op het perceel door een vrijstaand bijgebouw, overweegt de voorzitter dat uit de bouwvergunning blijkt dat deze niet is verleend ten behoeve van aan huis gebonden beroepen, maar voor hobby- en stallingsruimte.
2.6. Gelet op het vorenstaande is met het verzoek geen spoedeisend belang gemoeid dat het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt.
Het verzoek dient te worden afgewezen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S.H. Nienhuis, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Nienhuis
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2010
466-545.