ECLI:NL:RVS:2010:BN2665

Raad van State

Datum uitspraak
28 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200907783/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • F.W.M. Kooijman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring wijzigingsplan "Earnewâld" en bestemming Tsjerkepaed 9

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van een wijzigingsplan door het college van gedeputeerde staten van Fryslân, dat betrekking heeft op de bestemming van een perceel aan het Tsjerkepaed 9 te Earnewâld. Het college van burgemeester en wethouders van Tytsjerksteradiel had op 14 juli 2009 een wijzigingsplan vastgesteld, dat op 18 augustus 2009 door het college van gedeputeerde staten werd goedgekeurd. Appellanten, waaronder een vennoot van een binnenvaartbedrijf, hebben beroep ingesteld tegen deze goedkeuring, omdat zij gebruik maken van een strook grond die door het wijzigingsplan wordt geraakt. De appellanten stellen dat hun gebruik van de grond niet in strijd is met het bestemmingsplan en dat de wijziging van de bestemming naar 'Woondoeleinden' niet kan worden doorgevoerd.

De Raad van State heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat het beroep ontvankelijk is. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft overwogen dat het college van gedeputeerde staten de goedkeuring van het wijzigingsplan in strijd met de wet heeft verleend. De Afdeling oordeelt dat de appellanten recht hebben op bescherming van hun gebruik van de grond op basis van het overgangsrecht van het bestemmingsplan. De Afdeling vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten voor zover het goedkeuring verleent aan het plandeel met de bestemming 'Woondoeleinden'. De Raad van State heeft de proceskosten van de appellanten toegewezen en het college van gedeputeerde staten veroordeeld tot vergoeding van deze kosten en het griffierecht.

De uitspraak benadrukt het belang van de bescherming van bestaand gebruik onder het overgangsrecht en de noodzaak voor bestuursorganen om zorgvuldig om te gaan met bestemmingsplannen en goedkeuringsbesluiten. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en onderstreept de rol van de Raad van State als hoogste bestuursrechter in Nederland.

Uitspraak

200907783/1/R3.
Datum uitspraak: 28 juli 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante] en haar vennoten [vennoot A] en [vennoot B], gevestigd respectievelijk wonende te [plaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Fryslân,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 18 augustus 2009, nummer 00842311, heeft het college van gedeputeerde staten besloten over de goedkeuring van het door het college van burgemeester en wethouders van Tytsjerksteradiel bij besluit van 14 juli 2009 vastgestelde wijzigingsplan "Earnewâld (wijziging bestemming Tsjerkepaed 9)".
Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op 7 oktober 2009, beroep ingesteld.
Het college van gedeputeerde staten heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft het college van burgemeester en wethouders een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 juni 2010, waar [appellante], vertegenwoordigd door [vennoot A] en [vennoot B], bijgestaan door mr. I. Grijpma, advocaat te Leeuwarden, zijn verschenen. Verder is het college van burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door A. Dam, werkzaam bij de gemeente, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. In de schriftelijke uiteenzetting stelt het college van burgemeester en wethouders dat het beroep van [appellanten] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat zij beroep hebben ingesteld tegen het vaststellingsbesluit van 14 juli 2009. De Afdeling onderschrijft dit standpunt niet, omdat het beroep kan worden geacht te zijn gericht tegen het goedkeuringsbesluit van 18 augustus 2009. Het beroep is dan ook ontvankelijk.
2.2. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan kan worden gewijzigd binnen bij het plan te bepalen grenzen. Bij het besluit omtrent goedkeuring van het wijzigingsplan dient het college van gedeputeerde staten te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven wijzigingsvoorwaarden is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de WRO gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) rust daarnaast op het college van gedeputeerde staten de taak te onderzoeken of het plan binnen de bij het bestemmingsplan bepaalde grenzen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft het college van gedeputeerde staten erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.3. Het wijzigingsplan vindt zijn grondslag in het geldende bestemmingsplan "Earnewâld" dat is vastgesteld op 5 oktober 2000 en is goedgekeurd op 17 mei 2001. Ingevolge artikel 25, aanhef en derde lid, van de voorschriften van dat bestemmingsplan, voor zover hier van belang, kunnen burgemeester en wethouders het plan wijzigen in die zin dat de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" wordt gewijzigd in de bestemming "Woondoeleinden", mits aan een aantal, hier niet nader te noemen voorwaarden is voldaan.
2.4. Het wijzigingsplan voorziet in de wijziging van de bestemming "Bedrijfsdoeleinden", die rust op het perceel aan het Tsjerkepaed 9 te Earnewâld, in "Woondoeleinden". Met het wijzigingsplan wordt beoogd het oprichten van zes woningen op het perceel mogelijk te maken. Het perceel, waarop voorheen een bouwbedrijf was gevestigd, is gelegen in de onmiddellijke omgeving van bestaande woningen en een woonschepenhaven.
2.5. [appellanten] hebben bezwaren tegen de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden", omdat zij een strook grond van 20 m lang en 10 m breed, waarop het wijzigingsplan gedeeltelijk ziet, ten dele gebruiken voor opslagdoeleinden in het kader van de uitoefening van hun bedrijfsactiviteiten ten behoeve van hun binnenvaartschepen, hun binnenvaartbedrijf en visserijbedrijf. De strook grond wordt hiernaast voor een deel gebruikt als siertuin en wordt ook gebruikt om toegang te krijgen tot hun woonboot. Zij stellen dat de bestemming van het voor hun woonboot gelegen stuk grond niet kan worden gewijzigd in woondoeleinden, omdat deze bestemming niet binnen een periode van tien jaar realiseerbaar is. Voorts voeren zij aan dat zij vanaf 1985 dit stuk grond gebruiken voor het uitoefenen van hun bedrijf en dat dit gebruik niet in strijd is met het geldende bestemmingsplan dan wel krachtens overgangsrecht is toegestaan. Aangezien zij als eigenaren zijn te beschouwen dan wel als gebruikers, is voormeld gebruik ten onrechte niet als zodanig is bestemd, aldus [appellanten].
2.5.1. Het college van gedeputeerde staten onderschrijft het standpunt van het college van burgemeester en wethouders dat er geen aanleiding is het huidige gebruik van de strook grond door [appellanten] als zodanig te bestemmen. Volgens het college van burgemeester en wethouders gebruiken [appellanten] de gronden in strijd met het geldende bestemmingsplan "Earnewâld". Verder voorziet dit bestemmingsplan in overgangsrecht dat niet geldt voor bestaand illegaal gebruik. Nu uit informatie van de Kamer van Koophandel blijkt dat [appellante] zich op 21 maart 1989 heeft gevestigd, dat de onderneming met ingang van 1991 wordt gedreven en het gebruik evenmin in overeenstemming was met het vorige bestemmingsplan "Earnewoude", vallen de bedrijfsactiviteiten niet onder het overgangsrecht van het geldende bestemmingsplan "Earnewâld". Verder betwist het college van burgemeester en wethouders dat [appellanten] als eigenaar van de strook grond kunnen worden aangemerkt dan wel dat de strook grond door middel van verjaring eigendom is geworden van [appellanten]. Het gebruik van [appellanten] als mogelijkheid om toegang te krijgen tot hun woonboot is, zolang zij een ligplaatsvergunning hebben, binnen het plan gewaarborgd.
2.5.2. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling, zie onder meer de uitspraak van 29 januari 2001 met zaak nr. E01.98.0657/1 (aangehecht), zijn eigendomsverhoudingen uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening niet van doorslaggevende betekenis. Slechts indien privaatrechtelijke verhoudingen van een dusdanige aard zijn dat daarmee de realisering van het bestemmingsplan binnen de planperiode niet aannemelijk is, kan hieraan betekenis toekomen. Noch uit de stukken, noch ter zitting is gebleken dat deze omstandigheid zich hier voordoet.
2.5.3. De desbetreffende strook grond ligt voor een deel binnen en voor een deel buiten het plangebied van het wijzigingsplan. Op de plankaart is de desbetreffende strook grond die binnen het wijzigingsplan ligt, bestemd tot "Woondoeleinden". De bouwvlakken zijn buiten deze strook grond gelegen, zodat ter plaatse geen bebouwing is voorzien. Los van de vraag tot wiens eigendom de strook grond behoort, verzet het wijzigingsplan zich niet tegen het gebruik van de strook grond als toegang tot de aanliggende woonboot van [appellanten]. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat ingevolge artikel 4, lid A, van de voorschriften van het geldende bestemmingsplan "Earnewâld" de tot "Woondoeleinden" bestemde gronden mede zijn bestemd voor woonstraten, paden, parkeervoorzieningen en groenvoorzieningen.
2.5.4. De desbetreffende strook grond wordt deels gebruikt als siertuin en deels ten behoeve van het binnenvaartbedrijf en het visserijbedrijf. In het geldende bestemmingsplan "Earnewâld" is aan de strook grond waarop het wijzigingsplan ziet, de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" met de nadere aanduiding "klasse a" toegekend.
2.5.5. Ingevolge artikel 6, lid A, onder 1, aanhef en sub a, en onder 5 en 6, van de planvoorschriften van het geldende bestemmingsplan "Earnewâld", voor zover van belang, zijn de op de kaart voor "Bedrijfsdoeleinden" aangewezen gronden bestemd voor bedrijfsgebouwen ten behoeve van bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1 en 2, alsmede voor bouwbedrijven en werk- c.q. opslagplaatsen, indien de gronden op de kaart zijn voorzien van de aanduiding "a", met de daarbij behorende tuinen, erven en terreinen en groenvoorzieningen.
Ingevolge artikel 27, lid A, van de voorschriften van dat plan is het verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de gegeven bestemmingen.
2.5.6. De Afdeling constateert dat voor zover [appellanten] de strook grond waarop het wijzigingsplan ziet, gebruiken in het kader van de uitoefening van hun binnenvaart- of visserijbedrijf bedoelde bedrijfsactiviteiten niet onder de in bijlage 1 onder categorie 1 of 2 genoemde bedrijfsactiviteiten vallen. Voorts stelt de Afdeling, gelet op de toelichting op artikel 6 van de planvoorschriften van het geldende bestemmingsplan "Earnewâld" en de door het college van burgemeester en wethouders ter zitting gegeven toelichting, vast dat het gebruik van bedoelde strook grond als werk c.q. opslagplaats weliswaar is toegestaan doch dat een zodanig gebruik uitsluitend is toegestaan in het kader van de uitoefening van een bouwbedrijf. Dit betekent dat het gebruik voor opslagdoeleinden door [appellanten] van de strook grond waarop het wijzigingsplan ziet, niet in overeenstemming is met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden". Voor zover de strook grond waarop het wijzigingsplan ziet, tevens wordt gebruikt als siertuin, is dit gebruik daarentegen in overeenstemming met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" in het geldende bestemmingsplan "Earnewâld".
2.5.7. Ingevolge artikel 28, lid C, van de voorschriften van het geldende bestemmingsplan "Earnewâld" mag het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond ten tijde van het onherroepelijk worden van dit plan worden voortgezet of gewijzigd, zolang en voor zover de strijdigheid van dat gebruik ten opzichte van het gebruik overeenkomstig de bestemmingen van dit plan, naar de aard en omvang niet wordt vergroot.
Ingevolge artikel 28, lid E, van de voorschriften van dat plan is lid C niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
2.5.8. Teneinde te kunnen beoordelen of de door [appellanten] bedoelde bedrijfsactiviteiten onder het overgangsrecht van het geldende bestemmingsplan "Earnewâld" vallen, dient beoordeeld te worden of het gebruik in overeenstemming was met het voorheen geldende bestemmingsplan "Earnewoude", dat is vastgesteld op 18 juni 1987 en door het college van gedeputeerde staten is goedgekeurd op 6 oktober 1987. Ingevolge dat bestemmingsplan rustte op de desbetreffende strook grond de bestemming "Groenvoorzieningen". Vast staat dat het gebruik door [appellanten] voor opslagdoeleinden en bedoelde bedrijfsactiviteiten ten behoeve van het binnenvaartbedrijf niet in overeenstemming zijn met die bestemming. Op de bedrijfsactiviteiten ten behoeve van het visserijbedrijf is het onder 2.5.7 genoemde overgangsrecht hoe dan ook niet van toepassing aangezien uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat die activiteiten in ieder geval na 1990 zijn gestart.
2.5.9. [appellanten] stellen zich op het standpunt dat bedoelde opslag en bedoelde bedrijfsactiviteiten ten behoeve van het binnenvaartbedrijf op grond van het overgangsrecht van het bestemmingsplan "Earnewoude" worden beschermd, omdat bedoelde strook grond al vanaf 1985 hiervoor in gebruik is.
Ingevolge de overgangsbepaling in artikel 30, lid D, van dat plan mag het gebruik van de gronden en gebouwen dat bestond ten tijde van het onherroepelijk worden van dat plan worden voortgezet of gewijzigd, zolang en voor zover de strijdigheid van dat gebruik ten opzichte van het gebruik overeenkomstig de bestemmingen van dit plan naar de aard en omvang niet wordt vergroot. De Afdeling stelt vast dat zowel bestaand gebruik dat in overeenstemming was met bedoeld plan, als bestaand gebruik dat hiermee niet in overeenstemming was, onder de bescherming van deze overgangsbepaling valt.
Het college van burgemeester en wethouders heeft zich op basis van de gegevens van de Kamer en Koophandel op het standpunt gesteld dat het gebruik pas vanaf 1990 plaatsvindt. De Afdeling is evenwel in het licht van de door [vennoot A] en Hoestra overgelegde jaarstukken 1985 tot en met 1990, waaruit blijkt dat in die jaren door [vennoot A] een eenmanszaak werd gedreven met dezelfde activiteiten, van oordeel dat die informatie niet zonder meer voldoende is om aan te nemen dat het gebruik eerst in dat jaar is begonnen. Anders dan het college van burgemeester en wethouders heeft aangenomen, kan dit ook niet worden afgeleid uit een gespreksverslag van 25 februari 2009 nu [vennoot A] tijdens dat gesprek heeft gemeld vanaf 1985 als binnenschipper werkzaam te zijn en het hier juist gaat om opslag ten behoeve van activiteiten voor het binnenvaartbedrijf. Dat uit de jaarstukken over 1985 tot en met 1990 van de eenmanszaak naar voren komt dat de genoemde opbrengsten voornamelijk afkomstig zijn uit de vervoersactiviteiten is - anders dan het college van burgemeester en wethouders meent - niet in tegenspraak met de door [appellanten] gestelde opslag ten behoeve van het binnenvaartbedrijf in die jaren.
Gelet op het vorenstaande heeft het college van burgemeester en wethouders het wijzigingsplan op dit punt vastgesteld in strijd met het bepaalde in artikel 3:2 en 3:46 van de Awb. Door het wijzigingsplan niettemin goed te keuren, heeft het college gehandeld in strijd met deze bepalingen in samenhang met artikel 10:27 van de Awb. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan het wijzigingsplandeel met de bestemming "Woondoeleinden" dat betrekking heeft op de onder 2.5 bedoelde strook grond. Voorts ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb alsnog goedkeuring te onthouden aan het desbetreffende plandeel.
2.6. Het college van gedeputeerde staten dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Fryslân van 18 augustus 2009, nummer 00842311, voor zover hierbij goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden" zoals nader is aangegeven op de bij deze uitspraak behorende, gewaarmerkte kaart;
III. onthoudt goedkeuring aan het plandeel, genoemd onder II;
IV. bepaalt dat deze uitspraak wat betreft het plandeel onder II in de plaats treedt van het onder II genoemde besluit;
V. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Fryslân tot vergoeding van bij [appellante] en haar vennoten [vennoot A] en [vennoot B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
VI. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Fryslân aan [appellante] en haar vennoten [vennoot A] en [vennoot B] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 297,00 (zegge: tweehonderdzevenennegentig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Kooijman
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2010
177-661.
<HR>
plankaart