200908401/1/R3.
Datum uitspraak: 28 juli 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
3. [appellante sub 3], gevestigd te [plaats],
de raad van de gemeente Meerssen,
verweerder.
Bij besluit van 17 september 2009, nr. 2009/5911, heeft de raad het bestemmingsplan "Vliegenstraat-Roggeveldstraat" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op 3 november 2009, [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op 4 november 2009, en [appellante sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 november 2009, beroep ingesteld. [appellant sub 1] heeft de gronden bij brief van 27 november 2009 aangevuld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante sub 3] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 juni 2010, waar [appellant sub 1], vertegenwoordigd door mr. C. Lubben, en [appellante sub 3], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. J. Schepers, advocaat te Maastricht, zijn verschenen. Verder is de raad, vertegenwoordigd door R.L.M. Baltesen en ir. J. Zomerplaag, beiden werkzaam bij de gemeente, verschenen.
2.1. Met het bestemmingsplan wordt beoogd een juridisch-planologisch kader te bieden voor het realiseren van een woningbouwcomplex met tien woningen op het perceel Roggeveldstraat 7 te Bunde.
2.2. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellante sub 3] stellen dat het plan niet in voldoende parkeerplaatsen op het terrein van het woningbouwcomplex voorziet. Meer in het bijzonder voert [appellant sub 1] aan dat bij het vaststellen van de parkeernorm ten onrechte niet is uitgegaan van de hoogste norm, zoals aanbevolen door het Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek (hierna: CROW). Voorts brengt [appellant sub 1] naar voren dat de Vliegenstraat ten onrechte niet is betrokken in de "Parkeerstudie Roggeveldstraat Bunde" van 10 augustus 2009 (hierna: de parkeerstudie), aangezien de beoogde bebouwing ook aan die straat grenst, en dat geen rekening is gehouden met klanten van [appellant sub 1] die ook gebruik maken van de parkeergelegenheden in de Roggeveldstraat. [appellante sub 3] stelt meer in het bijzonder dat voor de berekening van het aantal benodigde parkeerplaatsen in de parkeerstudie ten onrechte is uitgegaan van negen parkeerplaatsen op [appellante sub 3] eigen perceel, omdat er slechts vier parkeerplaatsen aanwezig zijn. Verder betoogt [appellante sub 3] dat de tellingen in de zomervakantie hebben plaatsgevonden zodat deze niet representatief zijn. [appellant sub 2] voert meer in het bijzonder aan dat de grondslag voor het in de parkeerstudie gemaakte onderscheid in goedkopere dan wel middeldure woningen niet is toegelicht. Verder stelt [appellant sub 2] dat alle parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd dienen te worden.
2.2.1. In het plan is het perceel bestemd tot "Wonen". Ingevolge artikel 3.1 van de planregels, voor zover van belang, zijn de als zodanig bestemde gronden onder andere bestemd voor tien gestapelde woningen met de daarbij behorende parkeervoorzieningen.
2.2.2. De raad heeft een parkeeronderzoek laten verrichten. In de parkeerstudie heeft het onderzoeksgebied betrekking op de Roggeveldstraat nummers 1 tot en met 21. Blijkens de parkeerstudie is de parkeerbehoefte van de bestaande woningen in de praktijk minder groot dan de berekende parkeerbehoefte en zal de parkeerdruk na realisering van de woningen niet onevenredig toenemen. Voor het berekenen van het voor de appartementen benodigde aantal parkeerplaatsen heeft de raad de CROW-normen als uitgangspunt gehanteerd. Voor de goedkopere appartementen is een norm gehanteerd van 1,6 parkeerplaats per woning en voor de middeldure appartementen een norm van 1,9. Hieruit volgt dat met het te realiseren woningbouwcomplex een parkeerbehoefte ontstaat van 17,2 parkeerplaatsen. Naar aanleiding van de parkeerstudie heeft de raad bepaald dat twaalf parkeerplaatsen op het terrein van het te realiseren woningbouwcomplex gerealiseerd dienen te worden.
2.2.3. Voor de stelling van [appellant sub 1] dat ook de Vliegenstraat in de parkeerstudie betrokken had moeten worden, ziet de Afdeling geen aanknopingspunt, gelet op de omstandigheid dat de Vliegenstraat voor de ontsluiting van het plangebied niet van belang is. Het betoog van [appellant sub 1] dat bij het vaststellen van de parkeernorm ten onrechte niet is uitgegaan van de hoogst geldende CROW-norm, onderschrijft de Afdeling niet. De CROW-normen geven in het algemeen aanbevelenswaardige minimumaantallen parkeerplaatsen aan, welke normen gebruikt kunnen worden bij de berekening van de parkeerbehoefte. In de parkeerstudie is van deze normen dan ook uitgegaan. [appellant sub 1] heeft niet aannemelijk gemaakt dat in onderhavig geval uitgegaan dient te worden van de hoogste norm. Daarbij betrekt de Afdeling de conclusie uit de parkeerstudie dat de werkelijke parkeerbehoefte kleiner is dan berekend. De stelling dat de parkeerbehoefte van de bezoekers van [appellant sub 1] betrokken had moeten worden in de parkeerstudie, onderschrijft de Afdeling niet. Weliswaar is de parkeerbehoefte van de bezoekers van [appellant sub 1] niet meegenomen bij de berekende parkeerbehoefte, maar de tellingen hebben uitgewezen dat in de Roggeveldstraat, waar de bezoekers van [appellant sub 1] kunnen parkeren, voldoende parkeergelegenheid is.
2.2.4. De stelling van [appellante sub 3] dat voor de berekening van het aantal benodigde parkeerplaatsen in de parkeerstudie ten onrechte is uitgegaan van negen in plaats van vier parkeerplaatsen op haar eigen perceel treft geen doel. Daarbij betrekt de Afdeling dat uit de parkeerstudie blijkt dat de parkeerbehoefte van het bedrijf van [appellante sub 3] niet in de parkeerbalans is betrokken, omdat er vanuit is gegaan dat [appellante sub 3] achter haar bedrijf over voldoende parkeergelegenheid beschikt. Ter zitting heeft [appellante sub 3] dit bevestigd. Derhalve behoeven de klanten van [appellante sub 3] geen gebruik te maken van de openbare parkeerplaatsen in de Roggeveldstraat.
2.2.5. De stelling van [appellante sub 3] dat de tellingen in de zomervakantie hebben plaatsgevonden en om die reden niet representatief zijn, onderschrijft de Afdeling niet. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de raad een aanvullend onderzoek naar de parkeerdruk heeft laten verrichten. Uit het rapport "Parkeertellingen Roggeveldstraat Bunde" van 10 februari 2010 komt geen wezenlijk ander beeld naar voren dan uit de parkeerstudie.
2.2.6. Het door de raad in verband met de parkeerbehoefte gemaakte onderscheid in type woningen komt de Afdeling niet onredelijk voor, gelet op de omstandigheid dat in het woningbouwcomplex verschillende typen woningen worden gerealiseerd. Wat betreft het betoog dat de parkeerplaatsen op het terrein van het toekomstige woningbouwcomplex gerealiseerd dienen te worden, merkt de Afdeling op dat uit de toelichting op het plan blijkt dat het in de bedoeling ligt dat twaalf van de zeventien benodigde parkeerplaatsen op dat terrein worden aangelegd. Dit is, gelet op de uitkomst van de parkeerstudie, naar het oordeel van de Afdeling voldoende om een hoge parkeerdruk in de Roggeveldstraat ten gevolge van de bouw van het complex te voorkomen. Daarbij wordt nog in aanmerking dat in de parkeerstudie ervan uit is gegaan dat tien parkeerplaatsen op het terrein van het woningbouwcomplex worden aangelegd.
2.3. [appellante sub 3] voert voorts aan dat de problematiek omtrent de doorstroming van het verkeer in de Roggeveldstraat zal toenemen en dat het laden en lossen van goederen ten behoeve van haar bedrijf wordt bemoeilijkt door het parkeren op de openbare weg.
2.3.1. Deze gronden richten zich met name op de feitelijke situatie. In onderhavige procedure is echter van belang of in verband met het plan voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd kunnen worden. De bij de parkeerstudie gevoegde kaart laat zien waar parkeerplaatsen gelegen zijn. Deze kaart is echter niet als plankaart te beschouwen en maakt dan ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan. Aan deze kaart kunnen geen rechten worden ontleend, zodat het betoog van [appellante sub 3] niet het door hem beoogde doel treft. Of [appellante sub 3] haar gronden al dan niet in strijd met de bestemming gebruikt, maakt van onderhavige beoordeling geen onderdeel uit, zodat dat standpunt onbesproken zal blijven.
2.4. [appellant sub 2] betwist voorts de noodzaak van de in het plan voorziene woningbouw.
2.4.1. De raad heeft in het verweerschrift gesteld dat de woningen levensloopbestendig gebouwd zullen worden, hetgeen betekent dat deze woningen geschikt zijn voor alle levensfasen. Dit is in overeenstemming met het in de gemeente Meerssen gevoerde beleid. Voorts stelt de Afdeling vast dat de bouw van tien woningen, zoals voorzien in het plan, past in de "Toekomstvisie Meerssen 2015", volgens welke de leefbaarheid in de kernen tot een van de belangrijkste aspecten behoort. Deze staat onder druk door een vergrijzende bevolking en onvoldoende mogelijkheden voor jongeren om betaalbare woningen te vinden. Gelet op het vorenstaande en de door de raad in het verweerschrift gegeven toelichting acht de Afdeling voldoende aangetoond dat behoefte bestaat aan de in het plan voorziene woningen.
2.5. [appellant sub 2] stelt zich op het standpunt dat de in het plan voorziene bebouwing niet in de omgeving past, omdat in de omgeving grote, vrijstaande woningen staan op relatief grote percelen.
2.5.1. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat in het plan op diverse wijzen is aangesloten op de stedenbouwkundige context. Volgens de raad kan de voorziene bebouwing als een voortzetting en afronding van de stedenbouwkundige context ter plekke worden gezien.
2.5.2. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is de Afdeling gebleken dat bij het te realiseren woningbouwcomplex onder andere door de situering van de voorgevelrooilijnen, door de beperking van de bouwmassa tot twee lagen met kap en door aan weerszijden tot de perceelgrens een onbebouwde ruimte te laten, is aangesloten op de stedenbouwkundige context. Gelet hierop heeft de raad het plan uit stedenbouwkundig oogpunt in redelijkheid aanvaardbaar kunnen achten.
2.6. Voorts betoogt [appellant sub 2] dat het bestemmingsplan leidt tot aantasting van zijn woongenot, zoals zijn privacy, uitzicht en lichtinval, en tot geluidsoverlast.
2.6.1. De verandering ten aanzien van de privacy-, uitzichtsituatie en schaduwwerking dient volgens de raad te worden vergeleken met de bebouwingsmogelijkheden die het vorige bestemmingsplan, te weten het bestemmingsplan "Kern Bunde", bood. Op grond van dat bestemmingsplan was het mogelijk op 3,60 meter afstand van de perceelgrens een bouwmassa met een hoogte van ongeveer 10,80 meter te realiseren. In het thans voorliggende plan is op een afstand van 3,00 meter bebouwing met een hoogte van maximaal 8,90 meter mogelijk.
2.7. Vast staat dat de hoogte van de bebouwing die het voorliggende plan mogelijk maakt, lager is dan in het vorige plan. Verder komt uit de plantoelichting naar voren dat de bestaande bebouwing aan de oostzijde minimale hinder zal ondervinden van de voorziene bebouwing, nu daartussen 25 meter is gelegen. De bestaande woningen aan de westzijde liggen weliswaar op een kortere afstand, maar de voorziene bebouwing zal een vergelijkbare hoogte hebben als de thans reeds op het perceel aanwezige (leegstaande) bebouwing. Gelet op het voorgaande, hoefde de raad bij afweging van de betrokken belangen aan bedoelde bezwaren geen doorslaggevende betekenis toe te kennen. Hetzelfde geldt wat betreft het bezwaar van [appellant sub 2] dat zijn woning in waarde zal dalen na realisering van de voorziene woonbebouwing.
2.8. In hetgeen [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellante sub 3] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. De beroepen zijn ongegrond.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.S. van Helvoort, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Van Helvoort
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2010