ECLI:NL:RVS:2010:BN2647

Raad van State

Datum uitspraak
28 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201000589/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • N.D.T. Pieters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning voor herbouwen schuur in Veere

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg, die op 10 december 2009 het beroep van [appellante] tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Veere niet-ontvankelijk verklaarde. Het college had op 28 april 2008 geweigerd om een bouwvergunning tweede fase te verlenen voor het herbouwen van een schuur op het perceel [locatie] te Veere. Na bezwaar van [appellante] werd op 8 juli 2008 een bouwvergunning verleend, maar met de voorwaarde dat gebruik gemaakt moest worden van houten spanten. Dit voorschrift werd later door het college ingetrokken, maar de rechtbank verklaarde het beroep van [appellante] tegen het besluit van 8 juli 2008 niet-ontvankelijk.

[appellante] heeft hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waar zij betoogde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat zij geen belang had bij het beroep. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 28 juli 2010 behandeld. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank inderdaad had miskend dat het college niet op het verzoek van [appellante] om vergoeding van de kosten in bezwaar had beslist. De Afdeling verklaarde het hoger beroep gegrond en vernietigde de uitspraak van de rechtbank.

De Raad van State oordeelde dat het college het besluit van 11 september 2008, waarin niet op het verzoek om kostenvergoeding was beslist, diende te vernietigen. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van [appellante] en het griffierecht. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige behandeling van verzoeken om kostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

201000589/1/H1.
Datum uitspraak: 28 juli 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Veere,
tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 10 december 2009 in zaak nr. 08/787 in het geding tussen:
appellante
en
het college van burgemeester en wethouders van Veere (hierna: het college).
1. Procesverloop
Bij besluit van 28 april 2008 heeft het college geweigerd [appellante] bouwvergunning tweede fase te verlenen voor het herbouwen van een schuur op het perceel [locatie] te Veere.
Bij besluit van 8 juli 2008 heeft het het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, dat besluit ingetrokken en alsnog bouwvergunning tweede fase verleend onder het voorschrift dat gebruik wordt gemaakt van houten spanten, tenzij de Zeeuwse Boerderijen Stichting, dan wel een andere deskundige, tot de conclusie komt dat het gebruik van houten spanten uit technisch oogpunt niet meer mogelijk is.
Bij besluit van 11 september 2008 heeft het college het voorschrift laten vallen en ermee ingestemd dat gebruik wordt gemaakt van stalen spanten. Dit besluit is bij besluit van 14 oktober 2008 gerectificeerd, maar niet veranderd.
Bij uitspraak van 10 december 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellante] tegen het besluit van 8 juli 2008 ingestelde beroep, dat zij heeft aangemerkt als ook gericht tegen het besluit van 11 september 2008, niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 januari 2010, hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 16 februari 2010 heeft het college een verzoek van [appellante] om vergoeding van de in bezwaar opgekomen kosten afgewezen.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 juli 2010, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. M.W. Dieleman, advocaat te Middelburg, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.J. Spierdijk, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. [appellante] betoogt dat de rechtbank, door te overwegen zij geen belang heeft bij het door haar tegen het besluit van 11 september 2008 ingestelde beroep, heeft miskend dat het college niet geheel aan haar bezwaren is tegemoet gekomen.
2.1.1. In het bezwaarschrift heeft [appellante] aangevoerd dat het college de gevraagde bouwvergunning tweede fase ten onrechte niet heeft verleend. Daarnaast heeft zij het college verzocht de bij haar in verband met het indienen van het bezwaarschrift en de behandeling daarvan opgekomen kosten te vergoeden.
2.1.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer uitspraak van 5 juni 2002 in zaak nr.
200106139/1), kan belang bij het rechtsmiddel onder meer worden aangenomen, indien wordt gesteld dat schade is geleden ten gevolge van bestuurlijke besluitvorming en dat tot op zekere hoogte aannemelijk wordt gemaakt.
2.1.3. Voor zover [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat zij belang heeft bij het door haar ingestelde beroep, omdat zij vastgesteld wenst te zien dat het besluit van 8 juli 2008 onrechtmatig is, faalt dat betoog. Het enkele feit dat zij een rechtsoordeel over een besluit wenst, is onvoldoende om dat belang aan te nemen.
Voor zover [appellante] stelt schade te hebben geleden ten gevolge van de bestuurlijke besluitvorming, geldt dat zij deze stelling niet nader heeft toegelicht en aldus de gestelde schade niet tot op zekere hoogte aannemelijk heeft gemaakt.
2.1.4. [appellante] betoogt evenwel terecht dat de rechtbank heeft miskend dat het college bij het besluit van 11 september 2008 ten onrechte niet op haar verzoek om de in de bezwaarprocedure opgekomen kosten te vergoeden heeft beslist. In zoverre slaagt het betoog.
2.2. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd.
2.3. Ingevolge artikel 44, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet op de Raad van State dient de zaak in een situatie als deze in beginsel naar de rechtbank te worden teruggewezen. De Afdeling is echter van oordeel dat de zaak geen nadere behandeling door de rechtbank behoeft en zal deze met toepassing van artikel 45 van de Wet op de Raad van State zonder terugwijzing zelf afdoen.
2.4. Nu, zoals hiervoor onder 2.1.5. is overwogen, het college in het besluit van 11 september 2008 ten onrechte niet op het verzoek van [appellante] om vergoeding van de in bezwaar opgekomen kosten heeft beslist, dient het beroep van [appellante] gegrond te worden verklaard. Het besluit van 11 september 2008 dient in zoverre te worden vernietigd.
2.5. Bij besluit van 16 februari 2010 heeft het college dat verzoek alsnog afgewezen, omdat geen sprake is van door een derde beroepsmatige verleende rechtsbijstand, als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), gelezen in samenhang met artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit), nu [appellante] in bezwaar is bijgestaan door haar broer.
Dit besluit wordt, nu hierbij niet aan het door [appellante] gemaakte bezwaar is tegemoetgekomen, ingevolge artikel 6:24, eerste lid, van de Awb, gelezen in samenhang met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van die wet, geacht tevens voorwerp te zijn van dit geding.
2.5.1. Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, eerste volzin, van de Awb worden de kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende, voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
Ingevolge het vierde lid worden bij algemene maatregel van bestuur nadere regels gesteld over de kosten waarop de vergoeding uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.
Met het Besluit is uitvoering gegeven aan artikel 7:15, vierde lid, van de Awb.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit kan een vergoeding van de kosten, als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb, uitsluitend betrekking hebben op kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
2.5.2. Niet in geschil is dat [appellante] in bezwaar is bijgestaan door haar [broer]. De in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit bedoelde kostenveroordeling kan uitsluitend betrekking hebben op de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Nu tussen [appellante] en [broer] een familierelatie bestaat, gaat het niet om rechtsbijstand in deze zin. Het college heeft het verzoek daarom mogen afwijzen, als het heeft gedaan.
2.6. Het beroep tegen het besluit van 16 februari 2010 is ongegrond.
2.7. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden verwezen.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 10 december 2009 in zaak nr. 08/787;
III. verklaart het bij de rechtbank in die zaak tegen het besluit van 11 september 2008 ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Veere van 11 september 2008, kenmerk 08I.08150/08U.09795, voor zover daarbij niet op het verzoek om vergoeding van de kosten in bezwaar is beslist;
V. verklaart het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Veere van 17 februari 2010, kenmerk 10U.01402, ongegrond;
VI. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Veere tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Veere aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 368,00 (zegge: driehonderdachtenzestig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Pieters
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2010
473.