200909637/1/H3.
Datum uitspraak: 28 juli 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 23 oktober 2009 in zaak nr. 09/3240 in het geding tussen:
de minister van Justitie.
Bij besluit van 20 maart 2009 heeft de minister het verzoek van [appellant] om afgifte van een Verklaring Omtrent het Gedrag (hierna: VOG) afgewezen.
Bij besluit van 2 juni 2009 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 oktober 2009, verzonden op 29 oktober 2009, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 december 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 6 januari 2010.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 juni 2010, waar [appellant], bijgestaan door mr. L.J. van der Veen, advocaat te Groningen, is verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (hierna: de Wjsg) is een VOG een verklaring van de minister dat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon ingesteld, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd en na afweging van het belang van betrokkene, niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon of rechtspersoon. De verklaring bevat geen andere mededelingen.
Ingevolge artikel 35, eerste lid, weigert de minister de afgifte van een VOG, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan een behoorlijke uitoefening van de taak of de bezigheden waarvoor de VOG wordt gevraagd, in de weg zal staan.
Bij de beoordeling van het risico voor de samenleving past de minister de Beleidsregels voor het beoordelen van aanvragen ter verkrijging van een verklaring omtrent het gedrag van natuurlijke personen en rechtspersonen (Stcrt. 2008, 119, hierna: de Beleidsregels) toe.
Volgens paragraaf 3 wordt bij de beoordeling van de aanvraag in beginsel gekeken naar de justitiële gegevens die zijn opgenomen in de justitiële documentatie in de voor het doel van de aanvraag relevante termijn. Aan een aanvrager die in het geheel niet in de justitiële documentatie voorkomt, wordt zonder meer een VOG afgegeven. Wanneer de aanvrager wel in de justitiële documentatie voorkomt, wordt de vraag of een VOG kan worden afgegeven beoordeeld aan de hand van een objectief criterium en een subjectief criterium.
Volgens paragraaf 3.1.1, voor zover thans van belang, vindt beoordeling in beginsel plaats op grond van de justitiële gegevens die in de justitiële documentatie in de vier jaren voorafgaand aan de aanvraag voorkomen. Indien in de voor de aanvraag relevante terugkijktermijn justitiële gegevens zijn aangetroffen, worden alle voor de aanvraag relevante gegevens uit de justitiële documentatie in de twintig jaren voorafgaand aan de aanvraag beoordeeld.
Volgens paragraaf 3.2, voor zover thans van belang, betreft het objectieve criterium de vraag of de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager zijn aangetroffen indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie of het beoogde doel waarvoor de VOG is aangevraagd. Dit criterium is volgens deze paragraaf gebaseerd op artikel 35 van de Wjsg. Indien aan de hand van het objectieve criterium is vastgesteld dat het desbetreffende justitiële gegeven een risico voor de samenleving kan opleveren bij het vervullen van de betreffende functie, wordt de VOG in beginsel geweigerd.
Om vast te stellen of het aangetroffen antecedent een belemmering kan vormen voor de afgifte van de VOG, hanteert de minister de bij de Beleidsregels behorende screeningsprofielen, als bedoeld in paragraaf 3.2.3 van de Beleidsregels. Er is een algemeen screeningsprofiel, dat onder meer is onderverdeeld in het gebied Proces. Onder dit gebied valt onder meer het (rijdend) vervoer waarbij goederen, producten, post en pakketten worden getransporteerd en/of bezorgd. Bij het (rijdend) vervoer van goederen etc. bestaat het gevaar van diefstal en verduistering.
Volgens paragraaf 3.3, voor zover thans van belang, kan op grond van het subjectieve criterium worden geoordeeld dat het belang dat betrokkene bij het verstrekken van de VOG heeft zwaarder weegt dan het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. In dat geval wordt de VOG afgegeven, ook als wordt voldaan aan het objectieve criterium voor weigering.
Volgens paragraaf 3.3.2, voor zover thans van belang, ziet het subjectieve criterium op omstandigheden van het geval die ertoe kunnen leiden dat de objectieve vaststelling van een risico voor de samenleving ten aanzien van deze aanvrager niet zou moeten leiden tot een afwijzing. Relevante omstandigheden van het geval zijn onder meer de wijze waarop de strafzaak is afgedaan, het tijdsverloop en de hoeveelheid antecedenten.
2.2. [appellant] heeft afgifte van een VOG verzocht ten behoeve van de functie van zaterdagbesteller bij TNT Post B.V.
2.3. De minister heeft aan de in bezwaar gehandhaafde weigering ten grondslag gelegd dat in de justitiële documentatie is vermeld dat [appellant] op 27 augustus 2007 is veroordeeld tot een werkstraf van honderd uren, subsidiair vijftig dagen jeugddetentie, wegens openlijke geweldpleging, twee gevallen van het medeplegen van het veroorzaken van brand, ontploffing of overstroming en poging tot diefstal in vereniging met braak. Daarnaast is hij voor vorengenoemde feiten veroordeeld tot € 464,00 schadevergoeding subsidiair negen dagen jeugddetentie. De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat deze antecedenten, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, aan een behoorlijke uitoefening van de functie waarvoor de VOG wordt gevraagd in de weg staan, en hem geen bijzondere omstandigheden zijn gebleken die afgifte van een VOG rechtvaardigen.
2.4. De rechtbank heeft, voor zover thans van belang, overwogen dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de opgelegde straf niet als licht kan worden aangemerkt. Hierbij heeft de minister, volgens de rechtbank, in aanmerking mogen nemen dat de straf geheel onvoorwaardelijk aan [appellant] is opgelegd, dat [appellant] ten tijde van het opleggen van deze straf nog minderjarig was en dat de opgelegde straf voor een minderjarige niet als licht kan worden aangemerkt.
2.5. [appellant] betoogt onder verwijzing naar de Oriëntatiepunten Straftoemeting van het Landelijk Overleg van Voorzitters van de Strafsectoren dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de minister de aan hem opgelegde straf niet licht heeft mogen achten.
2.5.1. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de aan [appellant] opgelegde straf niet als licht kan worden aangemerkt. Hierbij heeft de minister, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, in aanmerking mogen nemen dat aan [appellant] een geheel onvoorwaardelijke werkstraf is opgelegd. Het betoog van [appellant] dat gelet op de Oriëntatiepunten Straftoemeting voor openlijke geweldpleging door een groep jongeren als oriëntatiepunt vier weken onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt aangehouden, gaat voorbij aan de omstandigheid dat in de oriëntatiepunten één dag gevangenisstraf in verhouding staat tot twee uren taakstraf en dat [appellant] is veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren.
2.6. Voorts betoogt [appellant] dat de minister bij de beoordeling van de wijze waarop de strafzaak is afgedaan onvoldoende betekenis aan het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 28 juni 2006 heeft gehecht. Uit dit rapport volgt volgens hem dat de Raad destijds geen aanleiding zag voor nadere maatregelen in verband met mogelijke zorg voor zijn ontwikkeling. Door een onvoorwaardelijke straf zonder proeftijd op te leggen heeft ook de kinderrechter recidivegevaar niet aannemelijk geacht, aldus [appellant].
2.6.1. Het feit dat de Raad voor de Kinderbescherming in 2006 geen aanleiding heeft gezien om nadere maatregelen ten aanzien van [appellant] te adviseren en de kinderrechter [appellant] een onvoorwaardelijke werkstraf heeft opgelegd, kan niet als een bijzondere omstandigheid worden aangemerkt die niettemin tot afgifte van een VOG aan [appellant] noopt. Gelet op het geringe tijdsverloop sedert de in de justitiële documentatie voorkomende strafrechtelijke veroordeling, is het standpunt van de minister dat [appellant] over een langere periode dient te laten zien dat hij zich niet meer schuldig maakt aan het plegen van strafbare feiten, niet onredelijk.
2.7. Gelet op het vorenoverwogene heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het subjectieve criterium geen aanleiding geeft om van weigering tot afgifte van de VOG af te zien.
2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A.M.J. Graat, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Altena w.g. Graat
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2010