ECLI:NL:RVS:2010:BN2631

Raad van State

Datum uitspraak
28 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201001190/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning voor twee-onder-een-kapwoningen in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Emmen op 22 februari 2008 geweigerd om aan [appellante] vrijstelling en een bouwvergunning te verlenen voor het oprichten van twee twee-onder-een-kapwoningen aan de [locatie] te [plaats]. Het college verklaarde het bezwaar van [appellante] op 16 september 2008 ongegrond. De rechtbank Assen heeft op 21 januari 2010 het beroep van [appellante] tegen deze beslissing ongegrond verklaard. Hierop heeft [appellante] hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, dat op 12 juli 2010 ter zitting werd behandeld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft overwogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. De Afdeling oordeelde dat de beschrijving in hoofdlijnen van het bestemmingsplan niet als toetsingskader kan dienen dat een concreet bebouwingsvoorschrift uit het bestemmingsplan opzij zet. De Afdeling concludeerde dat de te realiseren woningen niet in strijd zijn met de bestemming die op de percelen rust en dat de bouwbepaling in het bestemmingsplan expliciet de mogelijkheid biedt om twee-onder-een-kapwoningen te bouwen.

Het hoger beroep van [appellante] werd gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het college van burgemeester en wethouders van Emmen werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten. De Raad van State gelastte ook de terugbetaling van het griffierecht aan [appellante]. Deze uitspraak benadrukt het belang van de juiste interpretatie van bestemmingsplannen en de rechten van aanvragers van bouwvergunningen.

Uitspraak

201001190/1/H1.
Datum uitspraak: 28 juli 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 21 januari 2010 in zaak
nr. 08/746 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Emmen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 22 februari 2008 heeft het college geweigerd aan [appellante] vrijstelling en bouwvergunning te verlenen voor het oprichten van twee twee-onder-een-kapwoningen aan de [locatie] te [plaats] (hierna: de percelen).
Bij besluit van 16 september 2008 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 januari 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 februari 2010, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 juli 2010, waar [appellante], vertegenwoordigd door J.O. Kroesen, bijgestaan door mr. I. van der Meer, advocaat te Leeuwarden, en het college, vertegenwoordigd door J. van der Veen, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 44, eerste lid, van de Woningwet, zoals deze bepaling luidde ten tijde van belang en voor zover thans van belang, mag slechts en moet de reguliere bouwvergunning worden geweigerd, indien:
a. het bouwen waarop de aanvraag betrekking heeft, niet voldoet aan de voorschriften die zijn gegeven bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120;
b. het bouwen niet voldoet aan de bouwverordening;
c. het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zodanig plan zijn gesteld;
d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk of de standplaats, waarop de aanvraag betrekking heeft, in strijd is met de redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onderdeel a.
2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Erica, Veenschapswijk" (hierna: het bestemmingsplan) rust op de percelen de bestemming "Woondoeleinden" met de nadere aanduiding "WdI."
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, zijn de op de plankaart voor "Woondoeleinden" aangewezen gronden bestemd voor:
- wonen
- verkeer- en verblijfsdoeleinden
- groenvoorzieningen
- parkeervoorzieningen
- speelvoorzieningen.
Ingevolge het tweede lid (beschrijving in hoofdlijnen) zal gestreefd worden naar een inrichting van de bestemming als op de bijgaande kaart nummer 99.109B is aangegeven, waarbij:
a. woonstraten met bijbehorende parkeer- en groenvoorzieningen de aansluitpunten onderling verbinden;
b. de woningen in hoofdzaak aan woonstraten zijn gelegen en wel zodanig dat de afstand tot de straat ten minste 5.00 meter bedraagt;
c. de bebouwing grotendeels een open karakter zal hebben met een maximale goothoogte van 5.50 meter.
Ingevolge artikel 2.2, eerste lid (bouwbepalingen) gelden voor het bouwen van een gebouw de volgende bepalingen:
a. (…);
b. (…);
c. voor het bouwen van woningen geldt dat overeenkomstig de op de plankaart aangegeven indelingslijnen:
1. de woningen vrijstaand worden gebouwd, voorzover de gronden op de kaart zijn aangeduid met Wv.
2. de woningen vrijstaand dan wel tot maximaal 2 aaneengesloten worden gebouwd, voorzover de gronden op de kaart zijn aangeduid met Wd.
2.3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het bouwplan met het bestemmingsplan in strijd is. Daartoe voert zij aan dat de rechtbank heeft miskend dat het college het bouwplan ten onrechte aan de beschrijving in hoofdlijnen heeft getoetst, nu het bestemmingsplan op de percelen uitdrukkelijk twee-onder-een-kapwoningen toestaat en in de beschrijving in hoofdlijnen slechts een streven is vermeld, welk streven bovendien met uitdrukkelijk toegestane bouwmogelijkheden in strijd is.
2.3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in haar uitspraak van 28 januari 2004 in zaak nr.
200304736/1), geeft een beschrijving in hoofdlijnen de wijze weer waarop de doeleinden van het bestemmingsplan worden gerealiseerd. Weliswaar is een beschrijving in hoofdlijnen, mits duidelijk en concreet geformuleerd, in beginsel geschikt om als aanvullend toetsingskader voor bouwaanvragen te dienen, doch een dergelijke toetsing kan er niet toe leiden dat een concreet bebouwingsvoorschrift uit het bestemmingsplan opzij gezet wordt. Nu de te realiseren woningen niet in strijd zijn met de krachtens het bestemmingsplan op de percelen rustende bestemming en voorts de daarbij behorende bouwbepaling die is opgenomen in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, sub 2, uitdrukkelijk de mogelijkheid biedt op gronden die op de kaart zijn aangeduid met Wd twee-onder-een-kapwoningen te bouwen, heeft de rechtbank ten onrechte de betekenis aan artikel 2.1, tweede lid (beschrijving in hoofdlijnen) toegekend die het college daaraan hecht. Dat ingevolge artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, sub 2, op het perceel zowel vrijstaande woningen als twee-onder-een-kapwoningen zijn toegestaan, betekent niet dat dit artikelonderdeel geen concreet bebouwingsvoorschrift inhoudt.
Het betoog slaagt.
2.4. Het hoger beroep is reeds hierom gegrond. Hetgeen [appellante] in dit verband voor het overige heeft aangevoerd, behoeft geen bespreking. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 17 september 2008 van het college alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt wegens strijd met artikel 44 van de Woningwet voor vernietiging in aanmerking.
2.5. Gebleken is dat de raad der gemeente Emmen bij besluit van 24 september 2009 voor het gebied waarin het perceel is gelegen het bestemmingsplan "Erica" heeft vastgesteld. Zoals hiervoor onder 2.3.1 is overwogen is het bouwplan in overeenstemming met het bestemmingsplan dat ten tijde van de indiening van de aanvraag om verlening van bouwvergunning gold en was op dat moment, zo heeft het college desgevraagd ter zitting bevestigd, geen voorbereidingsbesluit van kracht, noch een ontwerp voor een nieuw bestemmingsplan waarmee het bouwplan in strijd is ter inzage gelegd. Onder deze omstandigheden dient, volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling, onder meer de uitspraak van 6 februari 2002 in zaak nr. 200005090/1; AB 2002, 420, in afwijking van de hoofdregel dat bij een beslissing op bezwaar moet worden getoetst aan het bestemmingsplan dat op dat moment geldt, de beslissing op de voorliggende aanvraag van 14 december 2007 aan het ten tijde van die aanvraag geldende bestemmingsplan te worden getoetst.
2.6. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Assen van 21 januari 2010 in zaak nr. 08/746;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Emmen van 16 september 2008, kenmerk 08.1109;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Emmen tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.797,25 (zegge: zeventienhonderdzevenennegentig euro en vijfentwintig cent), waarvan € 1.748,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Emmen aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 735,00 (zegge: zevenhonderdvijfendertig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. S.F.M. Wortmann, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.E.B. de Haseth, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. De Haseth
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2010
476.